ECLI:NL:RBDHA:2020:11276

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5426
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking Nederlanderschap

Op 9 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, woonachtig in België, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat zijn Nederlanderschap op 17 juni 2020 was ingetrokken. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker voldoende spoedeisend belang had bij het treffen van een voorlopige voorziening, gezien de grote gevolgen van de intrekking van zijn nationaliteit voor zijn verblijfsstatus en rechten.

De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker en verweerder. Het belang van verzoeker bij het opschorten van de beslissing is evident, terwijl verweerder geen inhoudelijke reactie op het verzoek om voorlopige voorziening heeft gegeven. Gelet op deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek toe te wijzen en het besluit van 17 juni 2020 te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter bepaald dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 178,- dient te vergoeden en verweerder is veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 525,- voor de door een derde verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5426
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 november 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] (België), verzoeker

(gemachtigde mr. J.P.W. Temminck Tuinstra),
tegen

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het Nederlanderschap van verzoeker ingetrokken.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2 De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken. Gelet op de gevolgen van het bestreden besluit voor verzoeker oordeelt de voorzieningenrechter dat verzoeker zijn spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
3 In het kader van het verzoek om voorlopige voorziening moet de voorzieningenrechter de belangen afwegen. Het belang van verzoeker bij het opschorten van de beslissing van verweerder is evident omdat het intrekken van zijn nationaliteit onmiddellijk grote gevolgen heeft voor zijn verblijfsstatus en de daaruit voortvloeiende rechten. In het licht daarvan is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoeker bij een volledige heroverweging in de bezwaarfase dient te prevaleren boven het belang van verweerder bij onmiddellijke uitvoering van het primaire besluit.
Daarbij acht de voorzieningenrechter ook van belang dat verweerder, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen inhoudelijke reactie op het verzoek om een voorlopige voorziening naar voren heeft gebracht.
4 De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 17 juni 2020 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
5 Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6 De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 525,- te betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.