ECLI:NL:RBDHA:2020:11287

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2997
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd voor brandveiligheid van een garagebedrijf

In deze zaak hebben eisers, eigenaren van een garagebedrijf, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. Dit besluit, genomen op 31 mei 2019, hield in dat eisers een last onder dwangsom opgelegd kregen om het gebruik van hun pand te beëindigen in verband met brandveiligheidseisen. De eisers dienden het pand voor 1 oktober 2019 te ontruimen, met een dreiging van een dwangsom van € 150.000,-. Na een verlenging van de begunstigingstermijn en een ongegrond verklaard bezwaar, hebben eisers beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 23 september 2020 zijn eisers verschenen met hun gemachtigde, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet hebben betwist dat het pand niet voldeed aan de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit 2012. De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om een last onder dwangsom op te leggen, en dat de eisers in hun hoedanigheid van juridisch eigenaar in staat waren om de overtreding te beëindigen. De rechtbank volgde de eisers niet in hun betoog dat ook aan de vorige eigenaar of de Vereniging van Eigenaren een last onder dwangsom had moeten worden opgelegd. De rechtbank benadrukte het algemeen belang van handhaving en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college zouden hebben moeten weerhouden van handhaving.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eisers ongegrond, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 7 oktober 2020 door rechter D.A.J. Overdijk, in aanwezigheid van griffier H.B. Brandwijk. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2997

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2020 in de zaak tussen

[eisers] e.a., te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. F. van Schaik),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: R.M. Klerks).

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers een last onder dwangsom opgelegd om het gebruik van het pand, lokaal bekend als [adres] [huisnummer 1] , te [plaats] (garagebedrijf ' [naam bedrijf] ') te (laten) beëindigen vóór 1 oktober 2019 en het pand te ontruimen op verbeurte van een eenmalige dwangsom van € 150.000,-.
Bij besluit van 6 augustus 2019 is de begunstigingstermijn verlengd tot vier weken na de beslissing op het door eisers ingediende bezwaarschrift.
Bij besluit van 10 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 23 september 2020 heeft het onderzoek ter zitting via skype plaatsgevonden. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Bij besluit van 19 december 2000 is aan de heer [A] ( [A] ) een bouwvergunning met vrijstelling verleend voor het vergroten van de bedrijfswoning met bedrijfsruimte op het perceel [adres] [huisnummer 2] in [plaats] . Op grond van de bouwvergunning was [A] verplicht de hoofddraagconstructie van het pand brandwerend te (laten) bekleden.
1.2
Tijdens een inspectie op 28 oktober 2002 is geconstateerd dat [A] niet conform de vergunning heeft gebouwd en de aanpassingen ten behoeve van de brandwerendheid van de hoofddraagconstructie zeer twijfelachtig zijn.
1.3
[A] heeft in 2010 het garagebedrijf op de benedenverdieping (thans [adres] [huisnummer 1] ) verkocht aan eisers en is zelf in de bovengelegen bedrijfswoning (thans [adres] [huisnummer 3] ) blijven wonen. Eisers exploiteren sindsdien op [adres] [huisnummer 1] het garagebedrijf ' [naam bedrijf] '.
1.4
Tijdens een brandweercontrole op 15 mei 2013 is geconstateerd dat [adres] [huisnummer 1] niet voldeed aan de brandveiligheidsvereisten, zodat sprake was van strijd met het Bouwbesluit 2012 en de bouwvergunning. Vervolgens heeft de toenmalige gemeente Rijnwoude de Vereniging van Eigenaren (VvE) verzocht om de geconstateerde gebreken met betrekking tot de brandveiligheid te herstellen.
1.5
Bij brief van 11 september 2018 heeft verweerder de VvE verzocht om vóór 14 december 2018 een plan van aanpak in te dienen met betrekking tot het brandveilig maken van [adres] [huisnummer 1] .
2.1
Bij brief van 29 april 2019 heeft verweerder eisers zijn voornemen kenbaar gemaakt
om in verband met de brandveiligheid handhavend op te treden. Eisers hebben hun zienswijze hiertegen naar voren gebracht. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers de last opgelegd dat zij het gebruik van het pand vóór 1 oktober 2019 dienden te beëindigen en vóór deze datum alle roerende goederen hieruit te (laten) verwijderen en verwijderd te houden, waarbij gas en elektra buiten werking dienen te zijn gesteld. Nadien dienden zij het pand af te (laten) sluiten en afgesloten te houden, zodat het gebruik van het pand niet kan worden hervat. Aan de last heeft verweerder een eenmalige dwangsom verbonden van € 150.000,-.
2.2
Naar aanleiding van het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit heeft verweerder advies ingewonnen bij de Commissie bezwaarschriften Alphen aan den Rijn (bezwaarschriftencommissie). De bezwaarschriftencommissie heeft geadviseerd om het primaire besluit in stand te laten onder aanvulling van de motivering met betrekking tot de reden waarom van spoedeisende bestuursdwang is afgezien. Verweerder heeft dit advies in het bestreden besluit overgenomen en het primaire besluit gehandhaafd. De motivering is aangevuld met de overweging dat van spoedeisende bestuursdwang is afgezien omdat na het erkennen van de gebreken met betrekking tot brandveiligheid niet zo spoedig mogelijk tot optreden is overgegaan.
2.3
Na indiening van een verzoek om voorlopige voorziening door eisers heeft verweerder bij brief van 20 mei 2020 de begunstigingstermijn verlengd tot vier weken na de datum van de uitspraak van de voorzieningenrechter. Dit verzoek hebben eisers in aanloop naar de zitting ingetrokken.
2.4
Bij brief van 22 september 2020 heeft verweerder de dwangsombesluiten ingetrokken op de grond dat een toezichthouder op 21 september 2020 heeft vastgesteld dat inmiddels aan de last is voldaan. Er zijn geen dwangsommen verbeurd.
3. Eisers betogen dat zij nog steeds procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. Zij betogen dat de last onder dwangsom onrechtmatig was en zij stellen schade te hebben geleden als gevolg daarvan. Verweerder had de last onder dwangsom ook aan [A] en/of de Vereniging van Eigenaren (VvE) moeten opleggen en niet eisers als enige de kosten moeten laten dragen van de noodzakelijke aanpassingen in verband met de brandveiligheid. Verweerder had verder op grond van bijzondere omstandigheden moeten afzien van handhavend optreden. Er was sprake van concreet zicht op legalisering, omdat [adres] [huisnummer 3] niet meer bewoond mocht worden. Aan [A] was immers door verweerder de last onder dwangsom opgelegd om de woning te verlaten wegens met het bestemmingsplan strijdige bewoning van [adres] [huisnummer 3] . Daarnaast vormt het langer dan zestien jaar gedogen van het niet voldoen aan de vergunningvoorwaar-den een bijzondere omstandigheid, op grond waarvan verweerder van handhaving had moeten afzien. Zeker nu [A] eisers bij de verkoop van het garagebedrijf in het ongewisse heeft gelaten over het niet voldoen aan de voorwaarden van de bouwvergunning en daarmee aan het Bouwbesluit 2012. Volgens eisers is de veiligheid van de aangrenzende panden nooit in het geding geweest. Eisers hebben naar eigen zeggen in de zomer van 2020 voor € 45.000,- de vereiste voorzieningen laten aanbrengen om de brandveiligheid te waarborgen.
4.1
De rechtbank stelt vast dat eisers niet hebben betwist dat het pand niet voldeed aan de eisen van het Bouwbesluit ten aanzien van de brandveiligheid. Verweerder was dan ook bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen.
4.2
De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat verweerder ook aan [A] en/of de VvE een last onder dwangsom had moeten opleggen om de brandveiligheid te waarborgen. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kan een last onder dwangsom worden opgelegd aan de overtreder die het in zijn macht heeft de last uit te voeren, dat wil zeggen de overtreder die in staat is de last uit te voeren. [1] Reeds het feit dat eisers voorzieningen hebben laten aanbrengen om [adres] [huisnummer 1] brandveilig te maken, wijst erop dat zij het - in de hoedanigheid van juridisch eigenaar - in hun macht hadden de overtreding te beëindigen. De rechtbank begrijpt de frustratie van eisers met betrekking tot hun financiële nadeel als gevolg van het feit dat [A] vooralsnog niet heeft gedeeld in de gemaakte kosten, maar dit gegeven kan geen rol spelen in de onderhavige procedure.
4.3
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. Van concreet zicht op legalisering is niet gebleken. Door het vertrek van [A] uit de bedrijfswoning zou de brandveiligheid van het pand van eisers immers niet worden opgeheven. Bovendien is het pand van [A] op grond van het bestemmingsplan een bedrijfswoning, ook al zou die leeg staan, zodat dezelfde maatregelen als nu getroffen noodzakelijk blijven.
4.5
Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder niet tot handhaving over had mogen gaan. Het gedurende langere tijd gedogen van een situatie in strijd met een bestemmingsplan kan volgens vaste rechtspraak niet als zodanig worden aangemerkt. Van onevenredigheid tussen handhavend optreden en de daarmee te dienen belangen is evenmin sprake. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen overtredingen van het Bouwbesluit 2012 met betrekking tot brandveiligheid niet worden beschouwd als van geringe aard en ernst. Zeker niet, nu de aangrenzende panden op zeer geringe afstand van het pand van eisers zijn gelegen.
4.6
Nu van een onrechtmatig besluit niet is gebleken, komt de rechtbank niet aan de door eisers gestelde schade toe.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, en uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2020, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.AbRvS 25 april 2012, ECLI: NL: RVS: 2012: BW3860.