ECLI:NL:RBDHA:2020:11363
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielvergunning voor Iraakse moeder en kinderen wegens ongeloofwaardige burenruzie en onvoldoende bewijs van ernstige positie gehandicapte zoon
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraakse moeder en haar twee kinderen. De eisers, een moeder met haar zoon en dochter, hebben asiel aangevraagd in Nederland, maar hun aanvraag is afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat de problemen die de moeder heeft ervaren met haar buren, die zij als reden voor haar vertrek uit Irak aanvoert, ongeloofwaardig zijn. De moeder heeft verklaard dat haar zoon, die het Syndroom van Down heeft, betrokken was bij een incident met een buurjongen, wat leidde tot bedreigingen van de buren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de moeder inconsistent en onvoldoende onderbouwd zijn, en dat er geen bewijs is dat de zoon in Irak een reëel risico loopt op ernstige schade door zijn handicap.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de moeder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de positie van haar zoon in Irak zodanig ernstig is dat hij als vluchteling moet worden aangemerkt of dat er sprake is van een schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de Staatssecretaris niet verplicht was om een verblijfsvergunning op humanitaire gronden te verlenen, omdat de omstandigheden van de moeder en haar kinderen niet als schrijnend zijn aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard en de afwijzing van de asielaanvraag bevestigd. De uitspraak is gedaan door rechter J.J. Catsburg, in aanwezigheid van griffier L. Ruizendaal-van der Veen.