ECLI:NL:RBDHA:2020:11363

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
NL20.309
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielvergunning voor Iraakse moeder en kinderen wegens ongeloofwaardige burenruzie en onvoldoende bewijs van ernstige positie gehandicapte zoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraakse moeder en haar twee kinderen. De eisers, een moeder met haar zoon en dochter, hebben asiel aangevraagd in Nederland, maar hun aanvraag is afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat de problemen die de moeder heeft ervaren met haar buren, die zij als reden voor haar vertrek uit Irak aanvoert, ongeloofwaardig zijn. De moeder heeft verklaard dat haar zoon, die het Syndroom van Down heeft, betrokken was bij een incident met een buurjongen, wat leidde tot bedreigingen van de buren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de moeder inconsistent en onvoldoende onderbouwd zijn, en dat er geen bewijs is dat de zoon in Irak een reëel risico loopt op ernstige schade door zijn handicap.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de moeder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de positie van haar zoon in Irak zodanig ernstig is dat hij als vluchteling moet worden aangemerkt of dat er sprake is van een schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de Staatssecretaris niet verplicht was om een verblijfsvergunning op humanitaire gronden te verlenen, omdat de omstandigheden van de moeder en haar kinderen niet als schrijnend zijn aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard en de afwijzing van de asielaanvraag bevestigd. De uitspraak is gedaan door rechter J.J. Catsburg, in aanwezigheid van griffier L. Ruizendaal-van der Veen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.309

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1] , [eiser ] en [eiseres 2] , eisers,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.M. Veld),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2020. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich ook laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eisers zijn van Iraakse nationaliteit. Het betreft hier een moeder ( [eiseres 1] , hierna eiseres) met haar zoon en dochter. Eiseres is geboren op [1982] .
2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij Irak heeft verlaten vanwege een incident met haar zoon, die het Syndroom van Down heeft. De zoon van eiseres heeft in oktober 2018 de buurjongen met een steen tegen het hoofd geslagen, waardoor de buurjongen bewusteloos op de grond lag. De buren willen hierdoor wraak nemen op de familie. Zij zijn dezelfde avond met een groep mensen naar het huis van eiseres gegaan en hebben dit beschoten. Eiseres is de dag na het incident vertrokken naar [naam] (een wijk in Bagdad) en heeft daar tot eind december 2018 verbleven. Daarnaast was een reden voor vertrek dat de zoon van eiseres niet goed wordt behandeld in Irak en ze hem niet als mens beschouwen. Hij werd buitengesloten.
3. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
 Identiteit, nationaliteit en herkomst;
 De burenruzie en de daardoor ontstane problemen;
 De geestelijke handicap van de zoon en de vernedering door burgers.
Verweerder heeft het eerste element geloofwaardig geacht. Over het tweede element heeft verweerder overwogen dat de burenruzie geloofwaardig wordt geacht, maar de daardoor gestelde problemen niet. De geestelijke handicap van de zoon wordt geloofwaardig geacht. Dit element maakt volgens verweerder echter niet dat de zoon als vluchteling kan worden gezien, of dat hij bij terugkeer naar Irak een reëel risico loopt op ernstige schade. Daarom heeft verweerder desondanks de aanvraag voor een vergunning afgewezen.
De burenruzie en de daardoor ontstane problemen
4. Eiseres voert aan dat verweerder de problemen die door de burenruzie zijn ontstaan ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft over een aantal onderdelen in het verhaal van eiseres ten onrechte gesteld dat het onwaarschijnlijk is. Ook heeft verweerder ten onrechte aan eiseres tegengeworpen dat zij op bepaalde onderdelen te vaag heeft verklaard en niet meer details kon verstrekken.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het relaas van eiseres ongeloofwaardig is op het punt van de door de burenruzie ontstane problemen. Verweerder heeft hierbij mogen stellen dat eiseres over bepaalde punten te summier heeft verklaard, en dat sommige onderdelen van het relaas bevreemden, terwijl eiseres daar geen goede verklaring voor heeft kunnen geven. Dat de politie in Irak niet op de door eiseres gestelde beschietingen van hun huis zijn afgekomen heeft verweerder bevreemdend mogen vinden. Eiseres heeft namelijk verklaard dat de beschietingen ongeveer twee uur duurden en dat er twee straten verderop een politiebureau zat. Dat eiseres zelf ook heeft verklaard het vreemd te vinden dat er geen politie kwam maakt niet dat verweerder het niet aan haar tegen kan werpen. Ook de verklaring van eiseres dat de politie niet kwam omdat er sprake was van een stammenconflict heeft verweerder onvoldoende mogen vinden, omdat niet duidelijk is geworden hoe de politie dat op voorhand al zou weten. Verweerder heeft het ook opvallend mogen vinden dat eiseres geen hulp van de politie heeft ingeroepen. Eiseres heeft verklaard dat zij tijdens de beschietingen de politie niet heeft gebeld omdat zij hun telefoonnummer niet had. Verweerder heeft hierop mogen verwijzen naar de website nederlandwereldwijd.nl waaruit volgt dat er wel een algemeen nummer bekend is van de politie in Irak. Als eiseres dit nummer zelf niet had gekend, dan had het voor de hand gelegen dat ze bekenden had gebeld om te vragen of zij het nummer wel kenden. Ook heeft verweerder het vreemd mogen vinden dat eiseres in de twee maanden na het incident nauwelijks hulp heeft proberen in te roepen van de politie of anderen om te helpen met het bemiddelen van het conflict. Verweerder heeft eiseres verder tegen mogen werpen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er vanwege het incident mannen naar het werk van haar echtgenoot zijn gekomen om hem te zoeken. Eiseres heeft immers slechts verklaard dat deze mannen zijn gekomen naar het werk van haar echtgenoot, maar heeft geen enkele details kunnen verstrekken over hoe deze mannen er uitzagen, wat ze precies hebben gezegd en hoe zij kon weten dat ze vanwege het incident naar haar echtgenoot op zoek waren. Tot slot heeft verweerder het bevreemdend mogen vinden dat eiseres en haar familie in het holst van de nacht naar het huis van de buurvrouw zijn gevlucht uit angst voor de buren, maar dat de echtgenoot van eiseres de volgende dag wel gewoon naar zijn werk is gegaan. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat deze omstandigheden moeilijk met elkaar te rijmen zijn. De rechtbank concludeert dat verweerder alles bij elkaar heeft mogen stellen dat het verhaal op teveel punten bevreemdend is, of onvoldoende details bevat. Verweerder heeft mogen vinden dat de verklaringen van eiseres hier onvoldoende uitleg over geven. De beroepsgrond treft geen doel.
Geestelijke handicap van de zoon
6. Eiseres betoogt daarnaast dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de positie van mensen met een geestelijke handicap in Irak niet leidt tot een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of tot de conclusie dat de zoon als vluchteling moet worden gezien. Eiseres verwijst hiertoe naar het Mensenrechtenrapport van het United States Department of State van januari 2018 waaruit volgt dat mensen met een beperking continue worden blootgesteld aan discriminatie vanwege sociale stigmatisering. De zoon is vanwege zijn handicap ook nooit geopereerd aan zijn hart.
7. De rechtbank stelt voorop dat een discriminatoire bejegening door medeburgers slechts leidt tot de conclusie dat iemand als vluchteling moet worden aangemerkt, als deze discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor de vreemdeling onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Dit is een zeer hoge bewijsdrempel. De rechtbank overweegt dat eiseres zelf in haar gehoor weinig heeft verklaard over de situatie van haar zoon in Irak en over zijn maatschappelijke positie. Ook is deze positie van haar zoon niet de reden geweest voor hun vertrek uit Irak. De stelling dat de zoon in Irak niet werd geholpen met zijn hartproblemen heeft eiseres niet onderbouwd. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat niet gebleken is van zodanig ernstige omstandigheden dat de zoon als vluchteling moet worden aangemerkt. De enkele omstandigheid dat de maatschappelijke positie van de zoon in Nederland beter is dan in Irak, maakt niet dat hij als vluchteling moet worden gezien. De door eiseres ingebrachte rapporten kunnen daar geen verandering in brengen, omdat dit onvoldoende kan zeggen over de specifieke situatie van de zoon zelf. Verweerder heeft gelet op het voorgaande ook mogen vinden dat niet is gebleken dat de positie van de zoon in Irak zodanig ernstig is dat hij een reëel risico loop op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. Hierbij overweegt de rechtbank nog dat de drempel voor schending van artikel 3 van het EVRM bij een (medische) zorgsituatie ook hoog ligt en eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar zoon bij terugkeer naar Irak een reëel risico loopt op een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang in zijn gezondheid, resulterend in een intens lijden of een significante vermindering van de levensverwachting door de afwezigheid van adequate behandeling in het land van herkomst of gebrek aan toegang tot een dergelijke behandeling. In dat verband merkt de rechtbank op dat verweerder het gevraagde uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet heeft afgewezen en eiseres daartegen geen rechtsmiddel heeft ingesteld.
Verblijfsvergunning om humanitaire redenen
8. Eiseres voert verder aan dat verweerder haar ten onrechte geen verblijfsvergunning op humanitaire gronden heeft verleend. Er is bij eisers sprake van meerdere omstandigheden die in het praktijkdocument van verweerder genoemd worden als omstandigheden die kunnen leiden tot zo’n vergunning. De zoon heeft het Syndroom van Down en ernstige hartproblemen, en de omstandigheden zijn voor hem in Irak zeer slecht. Daarnaast verblijft het gezin al ruim een jaar in Nederland en gaat de dochter in Nederland naar school en heeft ze hier vrienden gemaakt. Bovendien had verweerder om een onafhankelijk advies moeten vragen over de eventuele verlening van de vergunning, omdat er sprake is van een kind met specifieke omstandigheden. Dit is volgens B11/2.5 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) een reden voor verweerder om een advies aan te vragen.
9. Op grond van artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit kan verweerder een reguliere verblijfsvergunning verlenen aan een vreemdeling wegens bijzondere individuele omstandigheden. Verweerder maakt terughoudend gebruik van deze bevoegdheid. Er moet sprake zijn van een schrijnend samenstel van bijzondere omstandigheden. Bij de beoordeling of hier sprake van is wordt een vaste gedragslijn gehanteerd die is neergelegd in een praktijkdocument.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van zulke bijzondere en schrijnende omstandigheden dat er daarom een vergunning moet worden verleend. Verweerder heeft bij zijn beoordeling alle relevante omstandigheden uit het praktijkdocument betrokken: de medische omstandigheden van de zoon, de omstandigheden voor de zoon in Irak, de periode dat het gezin hier verblijft en het feit dat de dochter hier in Nederland naar school gaat. Verweerder heeft bij deze beoordeling mogen meenemen dat eiseres niet goed heeft onderbouwd waarom haar zoon vanwege het Syndroom van Down in Nederland moet blijven. Voor wat betreft zijn hartproblemen heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat haar zoon hiervoor niet geholpen kan worden in Irak. Verder heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat aan het verblijf van een jaar en het feit dat de dochter hier naar school gaat slechts beperkte waarde toekomt, omdat dit niet bijzonder is. De rechtbank is ook van oordeel dat verweerder geen onafhankelijk advies heeft hoeven vragen. Volgens paragraaf B11/2.5 van de Vc doet verweerder dit alleen als hij dat noodzakelijk acht en gebeurt dat in het bijzonder als er kinderen met een specifieke problematiek bij de procedure betrokken zijn. Er staat niet dat verweerder dit advies altijd vraagt als het gaat om kinderen met een specifieke problematiek. Nu eiseres de situatie van haar zoon onvoldoende heeft onderbouwd, en verweerder de omstandigheden ook verder niet zodanig bijzonder heeft hoeven achten, heeft verweerder het niet noodzakelijk hoeven vinden om advies aan te vragen. De beroepsgrond treft geen doel.
Verzoek om aanhouding
11. Eiseres heeft verzocht om de beslissing in deze zaak aan te houden totdat er een beslissing is genomen in de asielprocedure van haar echtgenoot. Haar echtgenoot is pas begin 2020 in Nederland gearriveerd. Hij heeft ook een asielaanvraag ingediend, maar moet nog gehoord worden. Volgens eiseres kunnen de gehoren van haar echtgenoot ook meewegen in de beoordeling van haar asielrelaas, omdat zij Irak om dezelfde reden hebben verlaten. Ook kan het van belang zijn voor de zaak van eiseres als het relaas van haar echtgenoot geloofwaardig wordt geacht.
12. De rechtbank zal de zaak niet aanhouden totdat er is beslist op de asielaanvraag van de echtgenoot van eiseres. Een asielaanvraag moet altijd worden beoordeeld op basis van de verklaringen van degene die asiel aanvraagt. Dat geldt ook voor het asielrelaas van haar echtgenoot.
Conclusie
13. De rechtbank concludeert dat verweerder de asielaanvraag terecht heeft afgewezen als ongegrond. Verweerder heeft de problemen die eiseres stelt te hebben ondervonden van de burenruzie niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder mogen stellen dat niet is gebleken dat de zoon van eiseres zodanige problemen in Irak ondervindt van zijn geestelijke handicap, dat hij hierdoor als vluchteling moet worden aangemerkt of er sprake is van een schending van artikel 3 van het EVRM. Verder heeft verweerder geen vergunning aan eisers hoeven verlenen op basis van humanitaire redenen. Tot slot heeft de rechtbank beslist dat de uitspraak niet zal worden aangehouden totdat op de asielaanvraag van de echtgenoot van eiseres is beslist. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is gedaan op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.