ECLI:NL:RBDHA:2020:11367
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser, een Eritrese nationaliteitdrager, had op 5 juli 2019 een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij besluit van 26 september 2019 was afgewezen. Het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd bij besluit van 5 november 2019 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde.
Tijdens de zitting op 24 september 2020, waar eiser niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde, werd het standpunt van verweerder toegelicht. Verweerder stelde dat niet was aangetoond dat eiser zich in Nederland bevond, wat een voorwaarde is voor de beoordeling van de aanvraag. Eiser had geen bewijs geleverd dat zijn gezondheidstoestand het onverantwoord maakte om te reizen, en verweerder had geen onderzoek door het Bureau Medische Advisering (BMA) laten uitvoeren, omdat eiser zich op 20 augustus 2019 aan het toezicht had onttrokken.
De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat ten tijde van de bestreden beschikking niet aannemelijk was dat eiser in Nederland verbleef. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat eiser onvoldoende had aangetoond dat zijn gezondheidstoestand een belemmering vormde voor zijn uitzetting. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.