ECLI:NL:RBDHA:2020:11368
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning op basis van artikel 8 EVRM en de belangenafweging door de Nederlandse overheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Surinaamse vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, gebaseerd op het recht op privéleven zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris, die stelde dat eiseres niet voldeed aan de vereisten voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet tot de vrijgestelde categorieën behoorde.
Eiseres voerde aan dat de afwijzing in strijd was met de belangenafweging die gemaakt moest worden op basis van artikel 8 EVRM. Ze betoogde dat zij al meer dan 20 jaar in Nederland verbleef, dat zij nooit een beroep had gedaan op publieke middelen en dat zij geen gevaar voor de openbare orde vormde. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een verplichting voor de Nederlandse overheid met zich meebrachten om eiseres verblijf in Nederland toe te staan. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging door de Staatssecretaris niet onterecht was en dat de afwijzing van de verblijfsvergunning terecht was.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.