Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
Procesverloop
Overwegingen
K. en B.(ECLI:EU:C:2018:877).
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om eiser, een Syrische meerderjarige zoon, een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 juni 2020, waarin zijn aanvraag voor een mvv in het kader van nareis werd afgewezen. De staatssecretaris stelde dat de gezinsband tussen eiser en zijn vader, die in Nederland een asielvergunning heeft, was verbroken en dat eiser niet financieel afhankelijk was van zijn vader.
Tijdens de zitting op 8 oktober 2020 heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser betoogde dat zijn vertrek naar Oekraïne voor studie niet gelijkgesteld kon worden aan het verbreken van de gezinsband, aangezien dit gedwongen was door de oorlogssituatie in Syrië. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet dichter bij huis had kunnen studeren en dat hij daardoor niet voldeed aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid.
De rechtbank concludeerde dat eiser na 2013 niet financieel afhankelijk was geweest van zijn vader, en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Eiser had ook een beroep gedaan op artikel 8 van het EVRM en de Gezinsherenigingsrichtlijn, maar de rechtbank oordeelde dat hij geen rechten kon ontlenen aan deze richtlijnen omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.