ECLI:NL:RBDHA:2020:11496

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
13 november 2020
Zaaknummer
09-852005-19 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door oplichting van een bedrijfstakpensioenfonds

Op 13 november 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende de veroordeelde, die beschuldigd werd van oplichting van een bedrijfstakpensioenfonds. De rechtbank behandelde de vordering van de officier van justitie ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde moest worden vastgesteld. De veroordeelde had in de periode van 1 april 2017 tot en met 1 februari 2018 verschillende bedragen op rekeningen van derden laten storten, waarbij hij valse aanvraagformulieren had ingediend. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde een bedrag van € 50.332,19 had verkregen door middel van deze oplichting.

Tijdens de zittingen op 29 maart 2019 en 30 oktober 2020 werd de vordering besproken. De officier van justitie stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 51.037,39 bedroeg, maar de rechtbank kwam tot de conclusie dat het bedrag op € 50.332,19 moest worden vastgesteld. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op om dit bedrag aan de Staat te betalen. Daarnaast werd er een gijzeling van 1.095 dagen opgelegd, waarbij de rechtbank de mogelijkheid openhield om meermalen gijzeling te vorderen.

De rechtbank baseerde haar beslissing op de feiten en omstandigheden die in het dossier waren vastgelegd, en op de verklaringen van betrokkenen. De veroordeelde had niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat zou zijn om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de noodzaak om wederrechtelijk verkregen voordeel terug te vorderen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/852005-19 (ontneming)
Datum uitspraak: 13 november 2020
Tegenspraak

Vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht

Beslissing van de rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te Rotterdam,
opgegeven postadres: [adres] .

De vordering

De vordering strekt er toe dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 51.037,39.

Het onderzoek ter zitting

De vordering is aan de orde geweest ter terechtzittingen van 29 maart 2019 (regie) en 30 oktober 2020 (inhoudelijk).
Ter terechtzitting van 30 oktober 2020 heeft de officier van justitie bij de vordering gepersisteerd.
De veroordeelde, bijgestaan door de raadsvrouw mr. T. Sandrk, is verschenen en op de vordering gehoord.

Beoordeling van de vordering

De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 13 november 2020, voor zover van belang, veroordeeld terzake van het strafbare feit:

Oplichting, meermalen gepleegd

In deze zaak heeft de officier van justitie het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals vastgesteld in het dossier van de strafzaak tegen de veroordeelde. De conclusie van de officier van justitie is, dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel € 51.037,39 bedraagt.
Op grond van het onderzoek ter zitting is de rechtbank van oordeel dat de veroordeelde door middel van hiervoor genoemd strafbaar feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.

Motivering van de op te leggen maatregel

De rechtbank neemt als grondslag van de vordering in aanmerking het in de strafzaak onder parketnummer 09/852005-19 bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 13 november 2020 tegen de veroordeelde bewezen verklaarde feit.
De rechtbank acht op basis van de inhoud van dat vonnis en de hierna genoemde bewijsmiddelen aannemelijk dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit misdrijven die hij heeft begaan in de periode van 1 april 2017 tot en met 1 februari 2018.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het navolgende af.
De veroordeelde heeft het [pensioenfonds] opgelicht. Hij heeft diverse aanvraagformulieren valselijk opgemaakt door rekeningnummers van andere personen (niet zijnde de pensioengerechtigden) in te vullen. Mensen wier rekening de veroordeelde hiervoor heeft gebruikt, hebben in bijna alle gevallen een (kleine) bijdrage gekregen voor het beschikbaar stellen van hun rekening. Bij de berekening van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal de rechtbank uitgaan van de verklaringen van die personen en deze bedragen – ten gunste van de veroordeelde – in mindering brengen.
De officier van justitie heeft bij de door haar gemaakte schatting de volgorde van de dossiernummers aangehouden. De dossiers staan echter niet in chronologische volgorde. De rechtbank zal daarom eerst een chronologisch overzicht geven van de dossiers. In dat overzicht worden ook de (netto) uitgekeerde pensioenen en de namen van de rekeninghouders op wier rekening het pensioen is uitgekeerd, opgenomen.
Overzicht
- Dossier 7 (
[betrokkene 1] ): in mei 2017 is € 6.399,44 [1] gestort op de rekening van [medeverdachte] [2] ;
- Dossier 10 (
[betrokkene 2] ): in juni 2017 is € 5.268,48 [3] gestort op de rekening van [betrokkene 17] [4] ;
- Dossier 5 (
[betrokkene 3] ): in juli 2017 is € 7.670,86 [5] gestort op de rekening van [medeverdachte] [6] ;
- Dossier 9 (
[betrokkene 4] ): in juli 2017 is € 5.295,70 [7] gestort op de rekening van [betrokkene 5] [8] ;
- Dossier 4 (
[betrokkene 6] ): in juli 2017 is € 13.502,15 [9] gestort op de rekening van [betrokkene 7] [10] ;
- Dossier 11 (
[betrokkene 8] ): in augustus 2017 is € 4.980,68 [11] gestort op de rekening van [betrokkene 9] [12] ;
- Dossier 3 (
[betrokkene 10] ): in september 2017 is € 17.845,56 [13] gestort op de rekening van [medeverdachte] [14] ;
- Dossier 6 (
[betrokkene 11] ): in september 2017 is € 7.516,74 [15] gestort op de rekening van [verdachte] [16] ;
- Dossier 8 (
[betrokkene 12] ): in september 2017 is € 5.998,78 [17] gestort op de rekening van [betrokkene 13] [18] ;
- Dossier 2 (
[betrokkene 14] ): in februari 2018 is € 3.854,26 [19] gestort op de rekening van [betrokkene 15] [20] ;
- Dossier 1 (
[betrokkene 16] ): in februari 2018 zou € 10.399,87 [21] gestort worden op de rekening van de veroordeelde [22] . Deze storting is tegengehouden door de bank. [23]
Dossiers 7 ( [betrokkene 1] ), 5 ( [betrokkene 3] ) en 3 ( [betrokkene 10] ) – [medeverdachte]
heeft verklaard dat hij de eerste keer € 500,- van het gestorte bedrag mocht houden. De tweede keer mocht hij € 1.000,- houden en de derde keer mocht hij € 4.000,- houden. [24] De rechtbank gaat op grond daarvan uit van de volgende berekening.
In mei 2017 vindt de eerste storting op de rekening van [medeverdachte] plaats, er wordt € 6.399,44 op zijn rekening gestort. Hiervan mag hij € 500,- houden en de rest,
€ 5.899,44, geeft hij aan de veroordeelde.
In juli 2017 vindt de tweede storting op de rekening van [medeverdachte] plaats. Er wordt € 7.670,86 op zijn rekening gestort. Hiervan mag hij € 1.000,- houden en de rest,
€ 6.670,86, geeft hij aan de veroordeelde.
In september 2017 vindt de derde storting op de rekening van [medeverdachte] plaats. Er wordt € 17.845,56 op zijn rekening gestort. Hiervan mag hij € 4.000,- houden en de rest,
€ 13.845,56, geeft hij aan de veroordeelde.
Dossier 10 ( [betrokkene 2] ) – [betrokkene 17]
Blijkens de uitkeringsspecificatie van het pensioenfonds van juni 2017 is een netto pensioen van € 5.268,48 uitgekeerd op het rekeningnummer van [betrokkene 17] . [betrokkene 17] heeft hierover verklaard dat hij het hele bedrag aan de veroordeelde heeft gegeven. [25] Dat maakt dat de veroordeelde ten aanzien van dossier 10
€ 5.268,48heeft ontvangen. Dat hij op zijn beurt dat bedrag weer aan [betrokkene 17] zou hebben teruggegeven, zoals hij ter zitting verklaarde, wordt op geen enkele wijze ondersteund.
Dossier 9 ( [betrokkene 4] ) – [betrokkene 5]
Blijkens de uitkeringsspecificatie van het pensioenfonds van juli 2017 is een netto pensioen van € 5.295,70 uitgekeerd op het rekeningnummer van de dochter van [betrokkene 5] . [betrokkene 5] heeft hierover verklaard dat zij € 150,- mocht houden en de rest aan haar ex-partner [medeverdachte] heeft gegeven, zodat het bij de veroordeelde terecht zou komen. [26] Dat maakt dat de veroordeelde ten aanzien van dossier 9
€ 5.145,70heeft ontvangen.
Dossier 4 ( [betrokkene 6] ) – [betrokkene 7]
Blijkens de uitkeringsspecificatie van het pensioenfonds van augustus 2017 is een netto pensioen van € 13.502,15 uitgekeerd op het rekeningnummer van mevrouw [betrokkene 7] . Blijkens haar verklaring heeft zij het hele bedrag gepind en aan de veroordeelde gegeven. [27] Dat maakt dat de veroordeelde ten aanzien van dossier 4
€ 13.502,15heeft ontvangen.
Dossier 11 ( [betrokkene 8] ) – [betrokkene 18] en dossier 6 ( [betrokkene 11] ) – [betrokkene 19]
Uit het dossier en de toelichting van de officier van justitie ter terechtzitting blijkt dat [betrokkene 18] en [betrokkene 19] de gestorte bedragen hebben gehouden en dat de veroordeelde hier niets van heeft ontvangen.
Dossier 8 ( [betrokkene 12] ) – [betrokkene 13]
Ten aanzien van het gestorte bedrag op de rekening van [betrokkene 13] is onbekend gebleven waar dit geldbedrag is gebleven. [betrokkene 13] zelf heeft verklaard dat hij het ontvangen geld heeft gehouden. [28]
Dossier 2 (
[betrokkene 14]) – [betrokkene 15]
Blijkens het dossier is het gestorte bedrag van € 3.854,26 zonder opgave van redenen teruggestort op de rekening van het pensioenfonds.
Dossier 1 (
[betrokkene 16]) – de veroordeelde
De betaling van het bedrag € 10.399,87 is uiteindelijk niet uitgevoerd en heeft de rekening van de veroordeelde niet bereikt.
Ten aanzien van al deze dossiers is dan ook niet aannemelijk dat de oplichting geleid heeft tot wederrechtelijk verkregen voordeel.

Geschat wederrechtelijk verkregen voordeel

De bedragen die de veroordeelde zoals blijkt uit de hiervoor genoemde stortingen en verklaringen heeft ontvangen, zal de rechtbank bij elkaar optellen.
Dat brengt het totaal op:
Dossier 7 € 5.899,44
Dossier 5 € 6.670,86
Dossier 3 € 13.845,56
Dossier 10 € 5.268,48
Dossier 9 € 5.145,70
Dossier 4
€ 13.502,15 +
Totaal € 50.332,19
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat op € 50.332,19.
De betalingsverplichting
De rechtbank zal de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van
€ 50.332,19aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Gijzeling

Door de verdediging is verzocht de gijzeling op nul dagen te bepalen, omdat het een zo enorm bedrag is dat het niet aannemelijk is dat dit bedrag binnen een afzienbare termijn kan worden afgelost.
In hetgeen door de verdediging is aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding de gijzeling op nul dagen te bepalen. De veroordeelde heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij nu al buiten staat is te voldoen aan de verplichting tot betaling en dat zal blijven zijn.
Bij de bepaling van de gijzeling hanteert de rechtbank de volgende berekening. De veroordeelde dient € 50.332,19 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel te betalen. Op grond van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering is de maatstaf van € 25,- per dag. De totale gijzeling zou daarmee de wettelijke maximale duur van de gijzeling, te weten de in artikel 36e, elfde lid, van het Wetboek van Strafrecht bepaalde duur van drie jaren, overschrijden. Daarom bepaalt de rechtbank de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1.095 dagen.
Daarmee blijft tevens de mogelijkheid open om een weigerachtige veroordeelde - zoals onder de oude bepaling zoals die gold ten tijde van de feiten die het voordeel opleverden gebruikelijk was - een aantal maal de kans te geven betalingen te doen en zo nodig een aantal maal gijzeling te vorderen, met oplopende duur.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 50.332,19;
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 50.332,19aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1.095 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Rigter, voorzitter,
mr. G.H.M. Smelt, rechter,
mr. I.G.C. Bij de Vaate, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C. de Beer, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 november 2020.

Voetnoten

1.Geschrift, uitkeringsspecificatie mei 2017, p. 314
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juni 2018, p. 59 - 60
3.Geschrift, uitkeringsspecificatie juni 2017, p. 357
4.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 5 juni 2018, p. 59 – 60
5.Geschrift, uitkeringsspecificatie juli 2017, p. 284
6.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 5 juni 2018, p. 59 – 60
7.Geschrift, uitkeringsspecificatie juli 2017, p. 345
8.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 5 juni 2018, p. 59 – 60
9.Geschrift: uitkeringsspecificatie augustus 2017, p. 266
10.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 5 juni 2018, p. 59 – 60
11.Geschrift: uitkeringsspecificatie augustus 2017, p. 380
12.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 5 juni 2018, p. 59 – 60
13.Geschrift: uitkeringsspecificatie september 2017, p. 245
14.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 5 juni 2018, p. 59 – 60
15.Geschrift: uitkeringsspecificatie september 2017, p. 295
16.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 5 juni 2018, p. 59 – 60
17.Geschrift: uitkeringsspecificatie september 2017, p. 332
18.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 5 juni 2018, p. 59 – 60
19.Geschrift: uitkeringsspecificatie februari 2018, p. 226
20.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 5 juni 2018, p. 59 – 60
21.Geschrift: uitkeringsspecificatie februari 2018, p. 199
22.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 5 juni 2018, p. 59 – 60
23.Geschrift, zijnde een rapport, behorende bij de aangifte d.d. 19 april 2018, p. 117
24.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 13/7/2018, p. 72
25.Proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 17] d.d. 4 augustus 2018, p. 96
26.Proces-verbaal van verhoor verdachte S.S. [betrokkene 5] , d.d. 3 augustus 2018, p. 105-106
27.Proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 7] , d.d. 16 juli 2018, p. 82
28.Proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 13] , d.d. 19 augustus 2019, p. 401