ECLI:NL:RBDHA:2020:11513

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
13 november 2020
Zaaknummer
NL20.11470
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiseres op 27 mei 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar asielaanvraag, die zij op 18 februari 2019 had ingediend. De wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals vastgelegd in de Vreemdelingenwet 2000, was op 18 augustus 2019 verstreken zonder dat er een beslissing was genomen. Eiseres heeft verweerder op 11 mei 2020 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna zij beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de beslistermijn is overschreden.

De rechtbank erkent dat er aan de kant van verweerder sprake is geweest van overmacht sinds 16 maart 2020, maar benadrukt dat de lidstaten verplicht zijn om asielprocedures binnen 21 maanden af te ronden. De rechtbank wijst erop dat de termijn voor deze zaak op 18 november 2020 verstrijkt. Verweerder heeft niet adequaat gereageerd op verzoeken om informatie over de voortgang van de zaak, wat de rechtbank ertoe brengt om te bepalen dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak een beslissing moet nemen op de aanvraag.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het opleggen van een dwangsom van € 100 per dag, met een maximum van € 7.500, gerechtvaardigd is, omdat dit een noodzakelijke prikkel is voor verweerder om de uitspraak na te leven. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 262,50. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos en is openbaar gemaakt op 28 oktober 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.11470

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

v-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. T. der Bedrosian),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopOp 27 mei 2020 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haaraanvraag.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 18 februari 2019 een asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bedraagt de beslistermijn zes maanden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 18 augustus 2019 een beslissing had moeten nemen.
2. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat een beslissing op de aanvraag is genomen. Eiseres heeft verweerder op 11 mei 2020 rechtsgeldig in gebreke gesteld, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Hierna zijn twee weken verstreken voordat eiseres beroep heeft ingesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
3. De rechtbank stelt vast dat er aan de kant van verweerder vanaf 16 maart 2020 sprake is geweest van overmacht en dat het veel moeite zal kosten de toegenomen achterstanden in te lopen. Uit artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn volgt echter dat de lidstaten verplicht zijn om procedures in elk geval uiterlijk binnen 21 maanden af te ronden. [1] Verweerder heeft zich in verschillende procedures bij de rechtbank op het standpunt gesteld dat in elk geval na 19 juli 2020 geen sprake meer is van overmacht. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te concluderen dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de rechtbank onder de huidige omstandigheden geen redelijke uitspraak zou kunnen doen. Dat de Afdeling Advisering van de Raad van State in een recent wetgevingsadvies heeft opgemerkt dat de huidige dwangsomregeling niet werkt en zijn doel voorbij schiet, laat het verbindende karakter ervan onverlet.
4. De rechtbank is van oordeel dat, vanwege de ontstane achterstanden bij de IND, sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank moet echter ook rekening houden met de uiterste termijn die op grond van artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn wordt gesteld aan het nemen van een beslissing op een asielaanvraag. Op grond van deze bepaling moet een asielprocedure binnen 21 maanden zijn afgerond. Die termijn verstrijkt op 18 november 2020. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 23 juni 2020 meegedeeld dat eiseres nog niet in de gelegenheid is gesteld haar asielaanvraag te onderbouwen, een eerste en nader gehoor hebben nog niet plaatsgevonden. Verweerder heeft daarnaast niet gereageerd op het bericht van deze rechtbank van 10 september 2020 waarin werd gevraagd naar relevante ontwikkelingen in deze zaak. Gelet op de aankomende overschrijding van de 21 maanden termijn, maar ook met het oog op de door verweerder in acht te nemen zorgvuldigheid bij het beslissen op de aanvraag, zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen acht weken vanaf bekendmaking van de uitspraak een beslissing op de aanvraag moet nemen. [2]
5. Verweerder stelt dat het opleggen van een dwangsom met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb niet zal leiden tot bekorting van de beslistermijn, dat er buiten het belang van een tijdige beslissing geen andere wezenlijke belangen van eiseres op het spel staan en dat een dwangsomregeling niet in verhouding is met schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke beslistermijn. De rechtbank volgt verweerder niet. De aan de naleving van de uitspraak verbonden dwangsom is een geëigende en bovendien wettelijk voorgeschreven prikkel. De hoogte van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke beslistermijn staat hier los van. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt, in overeenstemming met het landelijk beleid, van € 100 per dag dat verweerder in gebreke blijft de uitspraak na te leven, met een maximum van € 7.500.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor van 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden een besluit aan eiseres bekendmaakt;
 bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100 (honderd euro) aan eiseres verbeurt voor elke dag dat de hiervoor gestelde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500 (vijfenzeventighonderd euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres van € 262,50 (tweehonderdtweeënzestig euro en vijftig eurocent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Richtlijn 2013/32/EU.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.