ECLI:NL:RBDHA:2020:11552

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
NL20.18984
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsbeperking en motiveringsplicht bij vreemdelingenmaatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een Somalische eiser, die een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd kreeg. De maatregel, die op 1 oktober 2020 inging, verplichtte de eiser om in de Handhaving- en Toezichtlocatie Hoogeveen (HTL) te verblijven. De rechtbank oordeelde dat de maatregel onrechtmatig was, omdat er geen gronden waren aangekruist op het standaardformulier M108-A, wat in strijd is met de vereisten voor een deugdelijke motivering. De rechtbank benadrukte dat bij elke maatregel die de bewegingsvrijheid van een vreemdeling beperkt, de gronden expliciet moeten worden vermeld en voorzien van een deugdelijke motivering. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond en kende schadevergoeding toe voor de periode dat de maatregel van kracht was, tot een totaalbedrag van € 700,-. Tevens werden de proceskosten van de eiser vergoed tot een bedrag van € 1.050,-. De rechtbank stelde vast dat de maatregel niet voldeed aan de motiveringsplicht, wat leidde tot de conclusie dat de maatregel van aanvang af onrechtmatig was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.18984

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], geboren op [geboortedag] 1987, van Somalische nationaliteit, eiser
[V-nummer]
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder met toepassing van artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) aan eiser de verplichting opgelegd met ingang van 1 oktober 2020 te verblijven in de gemeente Hoogeveen, alwaar hij zich in het kader van deze maatregel in de Handhaving- en Toezichtlocatie Hoogeveen (HTL) dient op te houden.
Op 14 oktober 2020 is voornoemde vrijheidsbeperkende maatregel opgeheven.
Eiser heeft op 29 oktober 2020 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend voor de duur van de opgelegde maatregel.
Eiser heeft op 8 november 2020 beroepsgronden ingediend. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gelijktijdig met de behandeling van het beroep in de zaak NL20.18989 plaatsgevonden op 9 november 2020. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft aansluitend aan de behandeling ter zitting het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Aan eiser is op 1 oktober 2020 een maatregel van vrijheidsbeperking zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vw opgelegd.
2. De rechtbank overweegt dat de maatregel per 14 oktober 2020 is opgeheven, zodat in onderhavige procedure enkel het verzoek om schadevergoeding ter beoordeling staat.
3. Eiser heeft aangevoerd dat in de maatregel geen grond is aangekruist maar uit de toelichting blijkt dat het gaat om een HTL-plaatsing. Eiser heeft verder gemotiveerd aangevoerd in de pleitnota en ter zitting dat een maatregel gekoppeld aan plaatsing in de HTL vrijheidsontneming is en geen vrijheidsbeperking en dat artikel 56 Vw daar geen grondslag voor biedt zodat de maatregel onrechtmatig is. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de maatregel rechtmatig is. Beide partijen verwijzen ter onderbouwing van hun standpunt naar de uitspraak van 25 mei 2020 van deze zittingsplaats (ECLI:NL:RBDHA:2020:4558).
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. In de maatregel is aangekruist dat eiser rechtmatig verblijf heeft zoals bedoeld in artikel 8 Vw, met uitzondering van de onderdelen b, d en e. Eiser is voorts, zoals aangekruist in de M108-A, verplicht om in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, te verblijven. Hieraan is toegevoegd dat eiser zich in de HTL dient op te houden.
6. De maatregel vermeldt vervolgens:
(…)
“Het belang van de openbare orde vordert het opleggen van de maatregel ex artikel 56 Vw2000. Hierbij is tevens van belang dat:
(…)
7. De M108-A vermeldt vervolgens de mogelijkheid om acht verschillende gronden aan te kruisen. De rechtbank stelt vast dat er geen enkele grond is aangekruist. De rechtbank overweegt dat gelet hierop de maatregel niet is voorzien van een deugdelijke motivering omdat geen enkele grond is aangekruist. Weliswaar is de maatregel wel voorzien van een feitelijke toelichting, echter dit is een toelichting op de gronden, die in deze maatregel dus ontbreken.
8. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de omstandigheid dat er geen enkele grond is aangekruist geen gevolgen hoeft te hebben omdat duidelijk is welke grond is bedoeld en aan de maatregel ten grondslag ligt. Verweerder heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:829).
Volgens verweerder volgt uit deze uitspraak dat het niet noemen van gronden geen gevolgen heeft als uit de toelichting duidelijk blijkt wat is bedoeld.
9. De rechtbank volgt dit niet. De Afdeling heeft in bovengenoemde uitspraak een overzicht gegeven van de eisen die worden gesteld aan de motivering van de feitelijke gronden van de vreemdelingenbewaring en grensdetentie en is ingegaan op de vraag of de motivering van een feitelijke grond ook gebruikt kan worden als motivering van een andere feitelijke grond. Het gaat in die uitspraak onder meer om de vraag welke gronden voldoende zijn toegelicht met de enkele vaststelling dat deze zich feitelijk voordoen en welke gronden in aanvulling hierop een nadere onderbouwing vereisen.
10. De uitspraak van de Afdeling ziet op bewaring en grensdetentie. Hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank op een vrijheidsbeperkende maatregel staat niet open, zodat de Afdeling geen uitspraak kan doen over de vraag of voor een maatregel tot vrijheidsbeperking dezelfde motiveringsvereisten gelden.
11. De rechtbank overweegt dat bij elke maatregel die de bewegingsvrijheid van de vreemdeling beperkt of ontneemt heeft te gelden dat de maatregel niet alleen zorgvuldig moet worden voorbereid maar ook deugdelijk moet worden gemotiveerd. De rechtbank verwijst hierbij naar rechtsoverweging 7 van bovengenoemde uitspraak van de Afdeling en overweegt dat die rechtsoverweging overeenkomstig van toepassing is als het gaat om vrijheidsbeperking.
12. Net als bij bewaring en grensdetentie wordt bij het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel gebruik gemaakt van een standaardformulier, in dit geval het zogenaamde model M108-A. Dit model biedt de mogelijkheid om de gronden die van toepassing zijn aan te kruisen en van een toelichting te voorzien.
13. Ingevolge artikel 93, eerste lid van de Vw 2000 wordt het opleggen van een maatregel strekkende tot vrijheidsbeperking voor het instellen van beroep gelijkgesteld met een besluit. Uit een besluit tot het opleggen van vrijheidsbeperking moet voor de betrokken vreemdeling duidelijk blijken welke grond verweerder heeft gebruikt en waarom deze grond van toepassing is.
Hierbij heeft in ieder geval te gelden dat de gronden van de maatregel expliciet moeten worden gegeven en deze gronden ook worden voorzien van een deugdelijke motivering. Tevens moet in de maatregel worden gemotiveerd waarom niet kan worden volstaan met een alternatieve –lichtere- verplichting zoals bijvoorbeeld de oplegging van enkel een meldplicht. Weliswaar wordt een artikel 56 Vw-maatregel geregeld opgelegd bij wijze van een lichter middel voor de maatregel van bewaring. Echter ook ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel heeft te gelden dat in de maatregel deugdelijk moet worden gemotiveerd waarom het doel dat wordt beoogd niet met een ander middel kan worden bereikt. De rechtbank overweegt dat de argumenten die eiser in zijn gehoor voorafgaand aan oplegging van de maatregel heeft genoemd om af te zien van oplegging van de maatregel
–kenbaar- moeten worden betrokken en gewogen bij de beslissing om de maatregel op te leggen. De rechtbank verwijst hierbij naar paragraaf A5/1 van de Vreemdelingencirculaire, waarin onder meer is bepaald dat ook ten aanzien van vrijheidsbeperking de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit voortdurend in acht moeten worden genomen.
14. De stelling van verweerder dat uit de uitspraak van de Afdeling volgt dat het niet aankruisen van gronden waarop de maatregel is gebaseerd geen gevolgen heeft als de toelichting duidelijk is volgt de rechtbank gelet op het bovenstaande niet. De Afdeling stelt nu juist zware eisen aan het motiveren van bewarings- en de grensdetentiemaatregelen en acht die maatregelen onrechtmatig als er geen gronden zijn benoemd. De rechtbank overweegt dat dezelfde motiveringsplicht geldt ten aanzien van de maatregel tot vrijheidsbeperking. Dat de gemachtigde van eiser ter zitting heeft aangegeven, nadat zij heeft benoemd dat er geen gronden zijn aangekruist, dat voor haar de toelichting duidelijk is maakt dit niet anders omdat de maatregel niet voldoet aan deze motiveringsplicht.
15. Dit betekent dat de maatregel die op 1 oktober 2020 is opgelegd reeds hierom van aanvang af onrechtmatig is. De rechtbank komt in de onderhavige procedure dan ook niet toe aan de beoordeling van de principiële vraag die partijen verdeeld houdt of sprake is van vrijheidsbeperking of vrijheidsontneming omdat de artikel 56 Vw-maatregel die aan eiser is opgelegd is gekoppeld aan plaatsing in de HTL. Ook de andere beroepsgronden behoeven geen nadere bespreking. Omdat de maatregel reeds op 14 oktober 2020 is opgeheven zal de rechtbank volstaan met de gegrondverklaring van het beroep.
16. De rechtbank acht gronden aanwezig om de verzochte schadevergoeding toe te kennen voor de periode van 1 oktober 2020 tot en met de dag van de opheffing op 14 oktober 2020. Eiser heeft verzocht om toekenning van € 100,- per dag dat hij onrechtmatig in zijn vrijheid is beperkt en stelt dat dit overeenkomstig de standaardbedragen voor onrechtmatig ondergane vreemdelingenbewaring is. Eiser heeft geen andere onderbouwing gegeven voor de hoogte van de mogelijk toe te kennen schadevergoeding. Verweerder heeft op dit punt geen standpunt ingenomen. De rechtbank overweegt dat voor onrechtmatig ondergane vreemdelingenbewaring doorgaans een bedrag van € 80,- bij wijze van schadevergoeding wordt toegekend voor zover de maatregel in het DTC Rotterdam ten uitvoer wordt gelegd. De rechtbank zal een bedrag van € 50,- toekennen voor elke dag dat de maatregel is gekoppeld aan plaatsing in de HTL. De dag van opheffing van de maatregel wordt bij de toekenning betrokken omdat de rechtbank aansluiting zoekt bij de toekenning van schadevergoeding in vreemdelingenbewaring en ondergane onrechtmatige detentie op strafrechtelijke gronden. Dit betekent dat eiser aanspraak maakt op een bedrag van € 700,- aan schadevergoeding omdat de maatregel tot vrijheidsbeperking onrechtmatig is nu deze niet is voorzien van een deugdelijke motivering.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank overweegt hierbij dat de behandeling van het beroep weliswaar gelijktijdig met de behandeling het beroep in de zaak NL20.18989 heeft plaatsgevonden, maar dat de zaken ter zitting niet zijn gevoegd en bovendien met deels andere gronden is opgekomen tegen separate maatregelen tot vrijheidsbeperking.
18. De vordering van gemachtigde van eiser tot vergoeding van de reiskosten wijst de rechtbank af. De gemachtigde kan deze kosten in beginsel declareren op grond van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand, waarbij de rechtbank overweegt dat gemachtigde niet heeft gesteld en onderbouwd dat zij niet voor declaratie van deze kosten in aanmerking komt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt verweerder tot het vergoeden van de schade aan eiser tot een bedrag van € 700,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.C.M. Boerboom, griffier.
De hersteluitspraak waarbij enkel de rechtsmiddelenclausule is aangepast vervangt de inhoud van de uitspraak van 13 november 2020 (om 12:56 uur). De hersteluitspraak is eveneens op 13 november 2020 bekendgemaakt.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak
kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmakingstaat geen rechtsmiddel open.