ECLI:NL:RBDHA:2020:11602

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4332
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure betreffende Wob-verzoek

Op 16 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een natuurlijke persoon, had een Wob-verzoek ingediend bij het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit verzoek was gedaan op 6 januari 2020, waarbij verzoekster vroeg om openbaarmaking van de naam van de verzoeker van een eerder Wob-verzoek. Het ministerie heeft op 27 februari 2020 besloten om de naam van de Wob-verzoeker openbaar te maken, met uitzondering van persoonsgegevens van een medewerker van de betrokken stichting.

Na het bestreden besluit van 14 mei 2020, waarin het ministerie het bezwaar van verzoekster niet-ontvankelijk verklaarde, heeft verzoekster beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gronden van het verzoek niet betrekking hadden op het te laat indienen van bezwaar, maar op een andere procedure waarbij verzoekster derde partij was. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen gronden waren om het verzoek te honoreren en heeft het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan zonder dat partijen op een zitting zijn uitgenodigd, omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen verwezen naar relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waaronder artikel 8:81, dat de mogelijkheid biedt om een voorlopige voorziening te treffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4332
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 november 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

tegen

het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een besluit genomen op een Wob-verzoek dat is ingediend door verzoekster.
Bij besluit van 14 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (procedurenummer 20/4333). Verzoekster heeft tevens de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2 Op 6 januari 2020 ontving verweerder van verzoekster een e-mail, waarin zij met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) heeft verzocht om de naam van de verzoeker van het Wob-verzoek met kenmerk 19-1451.
Bij primair besluit van 27 februari 2020 heeft verweerder besloten de naam van de Wob-verzoeker openbaar te maken (Stichting Varkens in Nood), met uitzondering van de hierin opgenomen persoonsgegevens van de medewerker van de Stichting Varkens in Nood.
Op 9 april 2020 ontving verweerder verzoeksters pro forma bezwaarschrift. Daarin vraagt verzoekster om een nadere termijn voor het indienen van de bezwaargronden alsook om het
bezwaar te motiveren. Als reden hiervoor geeft zij aan dat haar (juridisch) adviseur op dit moment in quarantaine zit en hij heeft aangegeven geen werkzaamheden voor anderen te verrichten en het is vooralsnog onduidelijk wanneer hij zijn werkzaamheden zal hervatten.
Op 14 april 2020 heeft verweerder de ontvangst van dit bezwaarschrift zowel schriftelijk als digitaal bevestigd en het verzoek om een nadere termijn voor het indienen van
de gronden van bezwaar toegewezen en wel voor een periode van twee weken na
verzending van deze brief.
Op 28 april 2020 ontving verweerder verzoekster e-mail waarin zij verzoekt om een extra termijn van twee weken om de gronden van bezwaar aan te vullen. Als reden hiervoor geeft verzoekster een (herstel)operatie van haar dochter aan.
Op 29 april 2020 heeft verweerder dit verzoek voor een extra termijn per e-mail afwezen.
Hierbij heeft verweerder aangegeven dat hij in de aangegeven reden, geen uitzonderlijke
grond ziet welke een extra termijn rechtvaardigt. Niet valt in te zien waarom verzoekster niet eerder op het verzoek om het indienen van de gronden heeft kunnen reageren.
Daarbij heeft verweerder opgemerkt dat verzoekster zowel in de onderhavige procedure als
aanverwante procedures steeds met andere argumenten komt om de termijnen te
verlengen c.q. het aanleveren van een reactie of stukken uit te stellen.
Afsluitend heeft verweerder vervolgens benadrukt dat verzoekster, conform reeds was aangegeven in de brief van 14 april 2020, die dag (29 april 2020) de gronden van bezwaar nog kon indienen. Daarbij heeft verweerder nogmaals aangegeven, dat, indien verzoekster van deze herstelmogelijkheid geen of onvoldoende gebruik maakt, verweerder het bezwaarschrift (kennelijk) niet-ontvankelijk kan verklaren.
Op het moment van de beslissing op bezwaar had verzoekster de gronden van bezwaar nog steeds niet aangevuld. Daarom heeft verweerder het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
3 Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb bevat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar. In artikel 6:6 van die wet is bepaald dat, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, dit niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Ingevolge artikel 8:81, vierde lid, van de Awb zijn onder andere artikel 6:5 en 6:6 van de Awb van overeenkomstige toepassing op een voorlopige voorziening.
4 De voorzieningenrechter stelt vast dat de gronden van onderhavig verzoek niet zien op het te laat indienen van de gronden van bezwaar, maar dat deze zien op een andere procedure die verzoekster heeft lopen bij verweerder. Dit is de procedure met kenmerk 19-1451, waarin de stichting Varkens in Nood een Wob verzoek gedaan heeft waarbij verzoekster derde partij is.
Aangezien verzoekster geen gronden gericht heeft tegen het bestreden besluit van 14 mei 2020, is het verzoekschrift kennelijk niet-ontvankelijk.
5 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de voorzieningenrechter niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.