ECLI:NL:RBDHA:2020:11602
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure betreffende Wob-verzoek
Op 16 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een natuurlijke persoon, had een Wob-verzoek ingediend bij het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit verzoek was gedaan op 6 januari 2020, waarbij verzoekster vroeg om openbaarmaking van de naam van de verzoeker van een eerder Wob-verzoek. Het ministerie heeft op 27 februari 2020 besloten om de naam van de Wob-verzoeker openbaar te maken, met uitzondering van persoonsgegevens van een medewerker van de betrokken stichting.
Na het bestreden besluit van 14 mei 2020, waarin het ministerie het bezwaar van verzoekster niet-ontvankelijk verklaarde, heeft verzoekster beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gronden van het verzoek niet betrekking hadden op het te laat indienen van bezwaar, maar op een andere procedure waarbij verzoekster derde partij was. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen gronden waren om het verzoek te honoreren en heeft het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan zonder dat partijen op een zitting zijn uitgenodigd, omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen verwezen naar relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waaronder artikel 8:81, dat de mogelijkheid biedt om een voorlopige voorziening te treffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld.