ECLI:NL:RBDHA:2020:11730

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6695
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing omgevingsvergunning en niet-ontvankelijkheid bezwaar wegens te late indiening

Op 2 november 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen Statenwoud Vastgoedbeheer B.V. en Statenwoud Vastgoed C.V. als eiseressen en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag als verweerder. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de verbouwing van een woning tot zes appartementen. De rechtbank oordeelde dat de bekendmaking van het besluit tot afwijzing op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, aangezien de eiseressen toestemming hadden gegeven voor ontvangst van het besluit per e-mail. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van de eiseressen te laat was ingediend, omdat de bezwaartermijn eindigde op 3 juli 2020 en het bezwaarschrift pas op 5 juli 2019 ter post was bezorgd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

De rechtbank overwoog dat de eiseressen op het aanvraagformulier expliciet hadden aangegeven akkoord te gaan met het ontvangen van correspondentie over de aanvraag op het door hen opgegeven e-mailadres. Dit omvatte ook het primaire besluit. De rechtbank vond geen aanleiding om te oordelen dat de akkoordverklaring misleidend was of dat de eiseressen niet voldoende bereikbaar waren voor elektronische communicatie. De rechtbank concludeerde dat de gemachtigde van de eiseressen handelde binnen zijn bevoegdheden en dat de handelingen van de gemachtigde aan de eiseressen konden worden toegerekend. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het bezwaar door verweerder terecht was en dat het beroep ongegrond was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6695

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 november 2020 in de zaak tussen

Statenwoud Vastgoedbeheer B.V. en Statenwoud Vastgoed C.V., te Den Haag, eiseressen
(gemachtigde: mr. I.R. Köhne),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.G.M. Otte).

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseressen om een omgevingsvergunning voor het verbouwen van de woning aan de [laan] [huisnummer] tot zes appartementen (de aanvraag) afgewezen.
Bij besluit van 27 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen geen onderzoek heeft ter zitting plaatsgevonden. Nadat partijen gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid om nadere stukken in te dienen heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en gaat zij over tot het doen van uitspraak.

Overwegingen

1.1.
Op 10 maart 2019 hebben eiseressen elektronisch de aanvraag om omgevings-vergunning ingediend.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen wegens een negatief advies van de welstands- en monumentencommissie en wegens strijd met het bestemmingsplan.
1.3.
Verweerder heeft het primaire besluit bij e-mail van 23 mei 2019 aan eiseressen toegezonden. De e-mail is gestuurd naar de door eiseressen en hun toenmalige gemachtigde bij de aanvraag opgegeven e-mailadressen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder – onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie van bezwaarschriften – het bezwaar van eiseressen niet-ontvankelijk verklaard, op de grond dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Verweerder overweegt daartoe dat bezwaartermijn eindigde op 3 juli 2020 en het bezwaarschrift volgens de poststempel op 5 juli 2019 en dus te laat ter post is bezorgd. Van bijzondere omstandigheden die dit verzuim kunnen rechtvaardigen, is verweerder niet gebleken.
3. Eiseressen voeren aan dat het primaire besluit niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Verweerder diende het primaire besluit niet per e-mail, maar per post aan hen toe te zenden. Zij hebben nooit (duidelijk) aangegeven langs de elektronische weg voldoende bereikbaar te zijn. Voor zover zij op het aanvraagformulier daarmee akkoord zijn gegaan en hebben aangegeven dat zij langs elektronische weg voldoende bereikbaar zouden zijn, dient dit te worden gepasseerd. Daartoe is ten eerste van belang dat deze akkoordverklaring verplicht is om de aanvraag in te dienen. Ten tweede is de akkoordverklaring misleidend, omdat deze hoofdzakelijk ziet op de vraag of de aanvraag naar waarheid is ingevuld. Ten derde geldt dat, gelet op de tekst van de akkoordverklaring, daarmee niet wordt aangegeven dat eiseressen tevens voldoende bereikbaar zouden zijn voor het ontvangen van het primaire besluit via de elektronische weg. Dat de ontvangst van de aanvraag per e-mail is bevestigd, maakt dit niet anders. Overige communicatie heeft niet per e-mail plaatsgevonden. Van een bestendige e-mailpraktijk is geen sprake. Eiseressen hebben zelf niet één e-mail gestuurd en de aanvraag is op de voorgeschreven wijze via het OLO-loket ingediend. Ten slotte is de akkoordverklaring slechts gegeven op het formulier “Gemachtigde bedrijf”, waarin de gemachtigde van eiseressen bij de aanvraag is genoemd. Eiseressen zelf hebben niet aangegeven dat zij correspondentie over de aanvraag op het opgegeven e-mailadres willen ontvangen.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
In artikel 2:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat in het verkeer tussen burgers en bestuursorganen een bericht elektronisch kan worden verzonden.
Volgens artikel 2:14, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan een bericht elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.
Volgens artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt die termijn aan op de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat eiseressen kenbaar hebben gemaakt dat zij langs de elektronische weg bereikbaar waren voor correspondentie over de aanvraag, zoals bedoeld in artikel 2:14, eerste lid, van de Awb. Daartoe is van belang dat zij op het aanvraagformulier expliciet kenbaar hebben gemaakt akkoord te gaan met het ontvangen van correspondentie over de aanvraag op het door hun opgegeven e-mailadres. Deze correspondentie omvat naar het oordeel van de rechtbank tevens het primaire besluit.
4.3
In hetgeen eiseressen hebben betoogd, ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen. Dat het gaat om het voor de indiening van de aanvraag verplichte akkoordverklaring, is niet van belang. Er is geen rechtsregel die eiseressen ervan weerhoudt om deze eerder (verplicht) gegeven akkoordverklaring op een later moment weer in te trekken. Dat zij dit niet hebben gedaan, ook niet nadat verweerder alle correspondentie met betrekking tot de aanvraag, zoals de bevestiging van de aanvraag en het verzoek om aanvullende gegevens, per e-mail verstuurde, komt voor hun rekening en risico. Dat de akkoordverklaring misleidend zou zijn, is de rechtbank niet gebleken. Daarin staat ondubbelzinnig vermeld dat eiseressen “correspondentie over [de] aanvraag/melding wil ontvangen op het door [eiseressen] opgegeven e-mailadres”. Dat de akkoordverklaring mede de verklaring omvat dat de aanvraag naar waarheid is ingevuld, doet daar niet aan af.
4.4
Voor zover de akkoordverklaring slechts is gegeven door de toenmalige gemachtigde van eiseressen en niet door eiseressen zelf, overweegt de rechtbank dat vertegenwoordiging door een gemachtigde betekent dat handelingen van de vertegenwoordiger (de gemachtigde) aan de vertegenwoordigde (eiseressen) worden toegerekend. Dit betekent dat de door de gemachtigde van eiseressen gegeven akkoordverklaring voor rekening en risico van eiseressen komt.
4.5
De vraag of al dan niet sprake is van een bestendige e-mailpraktijk omdat eiseressen zelf niet één e-mail hebben verzonden, is in dit kader niet van belang. Deze vraag speelt slechts dan indien verzending van bericht per e-mail heeft plaatsgevonden, maar van een expliciete toestemming daartoe geen sprake is. Zoals hiervoor overwogen, is daarvan in dit geval wel sprake.
4.6
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het primaire besluit met het e-mailbericht van 23 mei 2019 op de juiste wijze heeft bekendgemaakt door toezending daarvan aan de door eiseressen opgegeven e-mailadressen. De bezwaartermijn ving daarom aan op 24 mei 2019 en eindigde op 5 juli 2019. Niet in geschil is dat eiseressen op 5 juli 2019 bezwaar hebben gemaakt. Dit is te laat. Verweerder heeft het bezwaar dan ook in redelijkheid niet-ontvankelijk kunnen verklaren.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2020.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.