ECLI:NL:RBDHA:2020:11735

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
SGR 20/6380
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bij aanvraag bijzondere bijstand

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 november 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Bakker, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvragen voor bijzondere bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, vertegenwoordigd door mr. E.H. Buizert. De aanvragen betroffen bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting, de eerste maand huur en een waarborgsom, welke alle op 22 september 2020 waren afgewezen.

Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij in zijn huidige huurwoning last heeft van ongedierte en hij een nieuwe woning heeft gevonden waarvoor hij de eerste maand huur en de borg moet voldoen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een acute financiële noodsituatie die een spoedeisend belang rechtvaardigt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker nog steeds over zijn huidige huurwoning beschikt en dat de overgelegde offerte voor ongediertebestrijding onvoldoende bewijs levert voor de onbewoonbaarheid van de woning.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang is en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6380

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 november 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

ProcesverloopBij besluit van 22 september 2020 (primair besluit I) heeft verweerder verzoekers aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting afgewezen.

Bij besluit van 22 september 2020 (primair besluit II) heeft verweerder verzoekers aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste maand huur afgewezen.
Bij besluit van 22 september 2020 (primair besluit III) heeft verweerder verzoekers aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een waarborgsom afgewezen.
Verzoeker heeft tegen de primaire besluiten I, II en III bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Als gevolg van de getroffen maatregelen rondom het coronavirus heeft met toestemming van partijen geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden.
Vervolgens heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak – in dit geval het bezwaar – het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3. Bij brief van 21 oktober 2020 heeft de rechtbank verzoeker gevraagd aan te geven en te onderbouwen waarin ten aanzien van het onderhavige verzoek het spoedeisend belang gelegen is. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij in zijn huidige huurwoning last heeft van ongedierte. Blijkens de offerte van de ongediertebestrijding bedragen de kosten voor het bestrijden van de bedwantsen en/of het andere ongedierte € 550,- per kamer. Verzoeker heeft hierover zijn beklag gedaan bij zijn verhuurder, doch wenst deze de problemen niet op te lossen. Door de staat van de huurwoning kan verzoeker hier niet verblijven. Zelfs als hij een procedure tegen de verhuurder zou ondernemen, zal het een aanzienlijke tijd duren voordat er een uitspraak wordt gedaan. Verzoeker heeft een nieuwe woning gevonden. Voordat hij de sleutel krijgt, dient hij de eerste maand huur en de borg te voldoen. Verzoeker heeft twee huurovereenkomsten, maar kan in geen van de woningen verblijven. Hierdoor is hij de facto dakloos. Wanneer verzoeker de huur en waarborgsom niet op korte termijn voldoet, zal de verhuurder een nieuwe huurder zoeken en heeft verzoeker geen mogelijkheid om op korte termijn aan zijn benarde situatie te ontsnappen, aldus verzoeker.
4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker hiermee niet aannemelijk gemaakt dat op dit moment sprake is van een acute financiële noodsituatie die meebrengt dat de beslissing op bezwaar in de onderhavige zaak redelijkerwijs niet kan worden afgewacht. Verzoeker heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter namelijk niet met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat sprake is van een situatie waardoor hij in een positie is terechtgekomen die vergelijkbaar is met de positie van een dakloze. Daartoe is van belang dat verzoeker thans nog de beschikking heeft over zijn huidige huurwoning en verzoeker niet met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat deze woning door de aanwezigheid van bedwantsen, dan wel ander ongedierte, niet bewoonbaar is. De overgelegde offerte van de ongediertebestrijding is daartoe onvoldoende, omdat hieruit enkel de aanwezigheid van ongedierte in de woning blijkt. Evenmin is gebleken van dreigende huisuitzetting, afsluiting van gas, water of elektra, dat verzoeker niet langer is verzekerd voor de zorgverzekering, dan wel enige andere redenen om een spoedeisend belang aan te nemen.
5. De conclusie is dan ook dat er geen spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af..
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.M. Harms, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2020.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel