ECLI:NL:RBDHA:2020:11738

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
SGR 20/6497
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 november 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S. van der Eijk, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Dit besluit was genomen op 15 juli 2020 en de bijstandsuitkering was per 1 juni 2020 ingetrokken. Eerder, op 27 augustus 2020, had de voorzieningenrechter een vergelijkbaar verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker diende op 9 oktober 2020 opnieuw een verzoek in, wat leidde tot de onderhavige procedure.

De zitting vond plaats op 3 november 2020 via een telefonische beeldverbinding, waarbij zowel verzoeker als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De voorzieningenrechter overwoog dat er geen ernstige onvolkomenheden waren in de eerdere uitspraak en dat er geen belangrijke wijzigingen van relevante feiten en omstandigheden waren opgetreden sinds de eerdere afwijzing. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat de omstandigheden niet zodanig waren veranderd dat een heroverweging van de eerdere beslissing gerechtvaardigd was.

De voorzieningenrechter wees het verzoek af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6497

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 november 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder(gemachtigde: mr. M. Mos).

ProcesverloopBij besluit van 15 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoeker per 1 juni 2020 ingetrokken.

Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is door de voorzieningenrechter bij uitspraak van 27 augustus 2020 (SGR 20/4845) afgewezen.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter op 9 oktober 2020 opnieuw verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit betreft de onderhavige procedure.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2020. Gelet op de getroffen maatregelen rondom het Coronavirus heeft de zitting via telefonische beeldverbinding plaatsgevonden. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt bij het bestuursorgaan kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Voor een weergave van de feiten en omstandigheden verwijst de voorzieningenrechter naar de uitspraak van 27 augustus 2020 (SGR 20/4845).
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nog steeds sprake is van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen.
4. Bij uitspraak van 27 augustus 2020 (SGR 20/4845) heeft de voorzieningenrechter een eerder door verzoeker gevraagde voorlopige voorziening tijdens de bezwaarprocedure afgewezen. Verzoeker heeft tijdens de bezwaarprocedure op 9 oktober 2020 opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Verweerder heeft nog niet op verzoekers bezwaar beslist.
5. Zoals ter zitting besproken is naar vaste rechtspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank de beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening tijdens de bezwaarprocedure in beginsel bedoeld om te gelden totdat op het bezwaar is beslist en – wanneer vervolgens beroep wordt ingesteld – de rechtbank op dat beroep heeft beslist. Als hangende dat bezwaar of beroep opnieuw om een voorlopige voorziening wordt verzocht, terwijl verweerders standpunt ongewijzigd is gebleven, is er in beginsel geen aanleiding het eerder gegeven voorlopig oordeel over de uitkomst van de bodemprocedure opnieuw te bezien. Dit lijdt slechts uitzondering als er sprake is van ernstige onvolkomenheden in de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter dan wel van een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden.
6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken van ernstige onvolkomenheden in de uitspraak van 27 augustus 2020. Evenmin is gebleken van een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden. Dat vooralsnog geen datum voor de hoorzitting kan worden bekendgemaakt en verweerder thans nog niet op het bezwaar heeft beslist, is niet een dergelijke belangrijke wijziging van de omstandigheden. Daar komt bij dat verzoeker – indien verweerder niet binnen de beslistermijn op het bezwaar van verzoeker beslist – verweerder in gebreke kan stellen en zo nodig een procedure wegens het niet tijdig nemen van een besluit kan starten. In verzoekers betoog dat verweerder noch ten tijde van, noch in de periode na afloop van de zitting op 18 augustus 2020 in de procedure SGR 20/4845 aan verzoeker te kennen heeft gegeven dat er nog stukken ontbreken, is evenmin een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden gelegen. Wat betreft verzoekers betoog dat van een schending van de inlichtingenverplichting niet langer sprake is, stelt de voorzieningenrechter vast dat dit reeds in de uitspraak van 27 augustus 2020 is beoordeeld. De voorzieningenrechter ziet hierin dan ook evenmin aanleiding om een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden aanwezig te achten.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.M. Harms, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2020.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel