ECLI:NL:RBDHA:2020:11772
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Dublin-overdracht naar andere lidstaat en procesbelang in asielprocedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. K.J. Diender, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 7 april 2020, hield in dat de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling werd genomen, omdat België verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 1 september 2020 aan de Belgische autoriteiten is overgedragen in het kader van de Dublinverordening. Tijdens de zitting op 30 oktober 2020 was de eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig om de belangen van de eiser te behartigen.
De rechtbank heeft overwogen dat de eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit, ondanks zijn overdracht aan België. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat hij in België niet adequaat zou worden behandeld en dat hij kwetsbaar is vanwege psychische problemen, beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat de Belgische autoriteiten zijn aanvraag niet zouden behandelen of dat hij niet de nodige zorg zou ontvangen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat de Belgische autoriteiten op 2 maart 2020 akkoord waren gegaan met het terugnameverzoek van Nederland, wat impliceert dat zijn asielverzoek in België in behandeling zou worden genomen.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.