ECLI:NL:RBDHA:2020:11777
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door COVID-19 maatregelen en volksgezondheidsrisico's
Op 18 november 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, een echtpaar met Indiase nationaliteit, en de minister van Buitenlandse Zaken. De eisers hadden op 25 september 2019 een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf voor familiebezoek, welke op 4 oktober 2019 door de minister werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op onvoldoende bewijs van het doel van hun verblijf en de middelen van bestaan. In een later besluit op 2 april 2020 verklaarde de minister het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.
De rechtbank overwoog dat de afwijzing van de visumaanvraag ook was ingegeven door de COVID-19-pandemie, die tijdelijke beperkingen voor niet-essentiële reizen naar de EU met zich meebracht. De rechtbank stelde vast dat de minister zich op het standpunt had kunnen stellen dat eisers, gezien de pandemie, een potentiële bedreiging voor de volksgezondheid vormden. Dit leidde tot de conclusie dat de aanvragen terecht waren afgewezen op grond van artikel 32, lid 1, onder a) vi van de Visumcode en artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode.
Eisers voerden aan dat de afwijzing willekeurig was en dat hun individuele situatie niet was beoordeeld. De rechtbank verwierp deze argumenten en benadrukte dat de minister niet verplicht was om de aanvragen op individuele basis te beoordelen, gezien de dwingende aard van de volksgezondheidsmaatregelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en stelde dat eisers in de toekomst opnieuw een aanvraag voor een visum konden indienen, die op zijn eigen merites beoordeeld zou worden.