ECLI:NL:RBDHA:2020:11778

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
19 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3657
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag door COVID-19 maatregelen en ontvankelijkheid beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van visumaanvragen door de minister van Buitenlandse Zaken. De eisers, bestaande uit een broer, zus en echtgenoot van een referente, hebben Iraanse nationaliteit en vroegen op 19 augustus 2019 om een visum kort verblijf voor familiebezoek. De aanvragen werden afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van het doel van het verblijf, onvoldoende sociale en economische binding met het land van herkomst, en het niet kunnen vaststellen van het voornemen om Nederland te verlaten voor het verstrijken van het visum. De afwijzing werd verder onderbouwd door de tijdelijke beperkingen die golden vanwege de COVID-19-pandemie, die niet-essentiële reizen naar de EU beperkten ter bescherming van de volksgezondheid.

De referente heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing en beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was. Dit was gebaseerd op het feit dat het beroep niet door de eisers zelf was ingesteld, maar door de referente, zonder dat er een machtiging was overgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Visumcode bepaalt dat alleen aanvragers in beroep kunnen gaan tegen een afwijzing van hun visumaanvraag. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat niet aan de formele vereisten was voldaan, waardoor het beroep niet inhoudelijk kon worden behandeld. De rechtbank heeft de beslissing om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren openbaar uitgesproken en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt de strikte naleving van de formele vereisten voor het indienen van beroep in visumzaken, vooral in het licht van de COVID-19-maatregelen die de reisbeperkingen beïnvloeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3657

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer 1]

[eiseres 1], eiseres 1, V-nummer [V-nummer 2]
[eiseres 2], eiseres 2, V-nummer [V-nummer 3]
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Wieman).

Procesverloop

Bij besluiten van 29 augustus 2019, bekendgemaakt op 1 september 2019, (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers afgewezen.
Bij besluiten van 31 maart 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers kennelijk ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2020 middels een videoconferentie. Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Ter zitting is [A] (referente) verschenen.

Overwegingen

1. Eiser en eiseres 1 zijn de broer en zus van referente. Eiseres 2 is de echtgenoot van eiser. Allen hebben de Iraanse nationaliteit. Zij hebben op 19 augustus 2019 verzocht om afgifte van een visum kort verblijf voor familiebezoek bij referente.
2. Bij de primaire besluiten heeft verweerder de aanvragen afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond, eisers de sociale en/ of economische binding met het land van herkomst onvoldoende hebben aangetoond, eisers niet hebben aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken en het voornemen om Nederland te verlaten vóór het verstrijken van het visum niet kan worden vastgesteld.
3. Referente heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten en tijdens de bezwaarprocedure drie machtigingen overgelegd om namens eisers bezwaar te maken.
4. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de aanvragen afgewezen op grond van artikel 32, lid 1, onder a) vi van de Visumcode en artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode. Aan deze afwijzingen ligt ten grondslag dat eisers niet in aanmerking komen voor een visum, omdat door de COVID-19-pandemie tijdelijke beperkingen gelden ten aanzien van niet-essentiële reizen naar de Europese Unie ter bescherming van de volksgezondheid.
5. Referente kan zich niet verenigen met de bestreden besluiten en heeft beroep ingesteld. Zij wil graag haar familie zien en heeft daar ook recht op. Nu heeft referente het gevoel dat corona door verweerder als excuus wordt gebruikt om de aanvragen af te wijzen.
6. De rechtbank overweegt dat, voordat er toegekomen wordt aan een inhoudelijke toetsing van de bestreden besluiten, eerst de vraag beantwoord moet worden of het beroep ontvankelijk is. Het beroep is ontvankelijk als aan alle formele vereisten wordt voldaan.
7. De rechtbank heeft referente per brief van 1 mei 2020 verzocht een kopie van de bestreden besluiten toe te sturen binnen een termijn van vier weken. In de brief staat vermeld dat als referente niet voldoet aan het verzoek de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaart. Dat wil zeggen dat het beroep niet inhoudelijk wordt beoordeeld en de procedure wordt beëindigd. Deze brief is aangetekend verzonden naar het adres van referente dat zij op het beroepsschrift heeft ingevuld. Volgens de tracking status van PostNL is de brief op
2 mei 2020 afgeleverd. Er is geen reactie gekomen op de brief. Ter zitting heeft referente verklaard deze brief niet te hebben ontvangen.
8. Op grond van artikel 32, derde lid, van de Visumcode – voorzover van belang – kunnen aanvragers waarvan de aanvraag is afgewezen en een visum is geweigerd in beroep gaan. De rechtbank maakt uit deze bepaling op dat het recht beroep in te stellen tegen het weigeren van een visum alleen wordt toegekend aan aanvragers en niet aan anderen, zoals aan familie. Referente kan derhalve niet worden ontvangen in haar beroep gericht tegen de bestreden besluiten.
Weliswaar kan referente als belanghebbende in de zin van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden aangemerkt, echter de rechtbank is van oordeel dat artikel 8:1 van de Awb in deze buiten toepassing moet worden gelaten omdat deze bepaling niet verenigbaar is met artikel 32, derde lid, van de Visumcode. In de Visumcode is namelijk niet opgenomen dat de lidstaten mogen afwijken van de in de Visumcode neergelegde procedure. Daarbij blijkt uit paragrafen 3 en 28 van de Preambule van de Visumcode dat uitdrukkelijk is beoogd gemeenschappelijke regelgeving vast te stellen over onder meer de procedure omtrent de afgifte van visa. Voor een ruimere uitleg van het bepaalde in artikel 32, derde lid, van de Visumcode, ziet de rechtbank dan ook geen ruimte.
9. Aangezien het beroep niet is ingesteld door eisers zelf, maar door referente, en er geen machtiging aan de rechtbank is overgelegd dat eisers referente machtigen om het beroep namens hen te voeren, zoals wel in de bezwaarprocedure is overgelegd, wordt er niet aan alle formele vereisten voldaan. Hierdoor is het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de bestreden besluiten.
10. Het beroep is niet-ontvankelijk.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Maas, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.