ECLI:NL:RBDHA:2020:11779
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door COVID-19 maatregelen en volksgezondheidsrisico's
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse nationaliteit, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had op 19 september 2019 een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf voor familiebezoek, maar deze aanvraag werd op 3 oktober 2019 afgewezen. Het bezwaar dat eiseres indiende tegen deze afwijzing werd op 8 april 2020 door de minister kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de visumaanvraag is gebaseerd op de COVID-19-pandemie, die tijdelijke beperkingen met zich meebracht voor niet-essentiële reizen naar de Europese Unie. De rechtbank overweegt dat de minister bevoegd was om de aanvraag af te wijzen op grond van artikel 32, lid 1, onder a) vi van de Visumcode en artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode, omdat eiseres een potentieel gevaar voor de volksgezondheid vormde. De rechtbank oordeelt dat de minister niet gehouden was om eiseres te horen over de nieuwe afwijzingsgrond die in de bezwaarfase werd ingeroepen, omdat de situatie rondom COVID-19 een zelfstandige dwingende reden voor afwijzing vormde.
De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige belangenafweging in het licht van de volksgezondheidsrisico's die de COVID-19-pandemie met zich meebrengt. De rechtbank wijst erop dat de afwijzing van de aanvraag niet betekent dat eiseres nooit in aanmerking zal komen voor een visum, aangezien toekomstige aanvragen op hun eigen merites beoordeeld zullen worden.