ECLI:NL:RBDHA:2020:11780

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
19 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4381
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door COVID-19 maatregelen en volksgezondheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Filipijnse nationaliteit, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had op 3 februari 2020 een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om haar vriend in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd op 5 februari 2020 afgewezen, omdat de minister van Buitenlandse Zaken vond dat het doel en de omstandigheden van het verblijf onvoldoende waren aangetoond. Eiseres ging in beroep tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd op 20 mei 2020 kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, gezien de tijdelijke beperkingen die golden vanwege de COVID-19-pandemie. De rechtbank benadrukte dat de minister bevoegd was om de aanvraag af te wijzen op basis van een algemeen gevaar voor de volksgezondheid, zonder dat er een individuele bedreiging door eiseres hoefde te worden aangetoond. De rechtbank verwees naar relevante wetgeving en jurisprudentie, waaronder de Visumcode en de Schengengrenscode, en concludeerde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen. Eiseres had geen recht op een hoorzitting, omdat de gronden van het bezwaar niet tot een andersluidend besluit konden leiden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4381

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.N. Noordzee),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Wieman).

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een visum kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 20 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2020 middels een videoconferentie. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Filipijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1985.
Op 3 februari 2020 heeft eiseres verzocht om de afgifte van een visum kort verblijf voor vakantie bij haar vriend.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond, de relatie tussen eiseres en referent onvoldoende is aangetoond en het voornemen om Nederland te verlaten vóór het verstrijken van het visum niet kan worden vastgesteld.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen op grond van artikel 32, lid 1, onder a) vi van de Visumcode en artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode. Aan deze afwijzing ligt ten grondslag dat eiseres niet in aanmerking komt voor een visum, omdat door de COVID-19-pandemie tijdelijke beperkingen gelden ten aanzien van niet-essentiële reizen naar de Europese Unie ter bescherming van de volksgezondheid.
4. Eiseres voert in beroep aan dat een afwijzing op grond van artikel 32, lid 1, onder a) vi van de Visumcode moet zien op een individuele bedreiging voor de volksgezondheid en niet op een algemeen gevaar. Verweerder heeft niet getoetst of eiseres persoonlijk een bedreiging voor de volksgezondheid vormt, waardoor er sprake is van een motiveringsgebrek. Uit het arrest Koushkaki, waar naar is verwezen in het bestreden besluit, volgt niet dat bezwaren vereenvoudigd ongegrond verklaard kunnen worden vanwege een pandemie. Dit volgt evenmin uit het advies van de Europese Commissie of de richtsnoeren.
Bovendien gaat het slechts om een tijdelijke afsluiting van de buitengrenzen en worden aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf nog wel inhoudelijk beoordeeld. Ter onderbouwing van dit standpunt is een print screen van de website van de IND overgelegd.
De weigering van het visum kan langdurige rechtsgevolgen hebben voor toekomstige aanvragen. Eiseres houdt dus belang bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar tegen de afwijzing. Verweerder had er daarnaast voor kunnen kiezen om het nemen van de beslissing op bezwaar uit te stellen, waardoor het probleem niet volledig voor rekening en risico van eiseres komt. Nu verweerder in het bestreden besluit een nieuwe weigeringsgrond heeft tegengeworpen en eiseres niet in de gelegenheid is gesteld om haar zienswijze hiertegen kenbaar te maken, heeft verweerder het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel geschonden. Eiseres heeft verwezen naar de uitspraak van rechtbank Zwolle van 28 februari 2014, zaaknummer 13/28391. Eiseres voert tevens aan dat het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming wordt geschonden. In beroep zijn de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) Koushkaki (C-84/12) en El Hassani (C-403/16) overgelegd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
In artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is bepaald dat indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt.
In artikel 7:11, tweede lid, van de Awb is bepaald dat voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestuursorgaan het bestreden besluit herroept en het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit neemt.
5.2
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zoals de uitspraak van 13 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2483) blijkt dat uit artikel 7:11, eerste lid, van de Awb volgt dat op grondslag van het bezwaar een heroverweging plaatsvindt. En dat de bezwaarschriftenprocedure is bedoeld voor een volledige heroverweging die niet gebonden is aan argumenten of omstandigheden die in het bezwaarschrift aan de orde zijn gesteld. Door het hanteren van een niet eerder in de procedure ingeroepen weigeringsgrond wordt niet buiten de grenzen getreden die artikel 7:11, eerste lid, van de Awb stelt aan de heroverweging in bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit daarom een nieuwe weigeringsgrond mogen hanteren en was verweerder niet gehouden om (uitsluitend) op de door eiseres aangevoerde individuele feiten en omstandigheden en andere bezwaargronden te reageren.
5.3
Eiseres betwist dat verweerder de aanvraag kan afwijzen op de aanname dat eiseres een bedreiging is voor de volksgezondheid.
5.4
Op grond van artikel 32, lid 1, onder a) vi van de Visumcode wordt een visum geweigerd indien de aanvrager wordt beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid als omschreven in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode, of de internationale betrekkingen van één van de lidstaten, en met name of hij om dezelfde redenen met het oog op weigering van toegang gesignaleerd staat in de nationale databanken van de lidstaten.
Op grond van artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode wordt onder ‘gevaar voor de volksgezondheid’ verstaan elke potentieel epidemische ziekte zoals gedefinieerd in de Internationale Gezondheidsregeling van de Wereldgezondheidsorganisatie, en andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, voor zover het gastland beschermende regelingen treft ten aanzien van de eigen onderdanen.
5.5
De rechtbank overweegt dat uit het arrest Koushkaki van het Hof van 19 december 2013 (ECLI:EU:C:2013:862) volgt dat verweerder bij het onderzoek van een visumaanvraag, met betrekking tot de beoordeling van de relevante feiten, over een ruime beoordelingsmarge beschikt om te bepalen of een van de in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode vermelde gronden voor weigering van een visum aan de aanvrager kan worden tegengeworpen.
Ten tijde van het bestreden besluit vormde het coronavirus een gevaar voor de volksgezondheid. De Nederlandse overheid heeft daarom ter voorkoming van verdere uitbreiding van het coronavirus de grenzen voor burgers van buiten de Europese Unie vanaf 19 maart 2020 gesloten.
5.6
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres gelet op het coronavirus kon worden aangemerkt als een (potentiële) bedreiging voor de volksgezondheid, zodat haar de toegang tot het grondgebied van Nederland kon worden geweigerd. Eiseres heeft niet (gemotiveerd) betwist dat COVID-19 kan worden aangemerkt als een epidemische ziekte als bedoeld in bovenstaand artikellid uit de Schengengrenscode. Ook betwist eiseres niet dat Nederland, naast de entry ban, beschermende maatregelen heeft getroffen ten aanzien van de eigen onderdanen. Daarbij is gesteld noch gebleken dat eiseres behoort tot de uitzonderingscategorieën van reizigers met een essentiële functie of reizigers aan wiens aanwezigheid een wezenlijk belang wordt gehecht en om die reden wel toegang tot het grondgebied krijgen. Verweerder was daarom ten tijde van het bestreden besluit bevoegd om deze afwijzingsgrond te hanteren zonder te beoordelen of eiseres als individu een specifiek gevaar vormde. Gelet op de aard van het virus, het besmettingsgevaar, de op dat moment geldende maatregelen en de snelle verspreiding van het virus vormde eiseres als reiziger uit het buitenland op dat moment een mogelijke bedreiging van de volksgezondheid, wat voor verweerder dus aanleiding heeft kunnen vormen voor een categoriale weigering van het door eiseres aangevraagde visum. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres dan ook terecht afgewezen vanwege bedreiging van de volksgezondheid.
De stelling van eiseres dat verweerder had kunnen wachten met het nemen van een beslissing op bezwaar wordt niet gevolgd. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat er geen aanleiding bestond om te wachten met het nemen van het bestreden besluit omdat het onduidelijk was of, wanneer en eventueel voor hoe lang de maatregelen, genomen vanwege de COVID-19-pandemie, verlengd zouden worden en voor welke landen de grenzen weer opengesteld zouden worden. Overigens doet de omstandigheid dat verweerder er ook voor had kunnen kiezen om de beslistermijn op te schorten of nadere voorwaarden te stellen niet af aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
Ook de stelling van de gemachtigde van eiseres dat mvv-zaken wel inhoudelijk beoordeeld worden doet aan vorenstaande niet af, nu het in onderhavig geval om een visumaanvraag voor kort verblijf gaat en verweerder gehouden was om gebruik te maken van de weigeringsgrond “gevaar voor de volksgezondheid”.
De eerst ter zitting ingenomen stelling van de gemachtigde van eiseres dat bekend is dat er ook visumzaken zijn aangehouden, is niet met stukken onderbouwd. Niet is gebleken dat sprake is van gelijke gevallen. Van willekeurig handelen door verweerder is niet gebleken.
5.7
Ten aanzien van de betekenis van het bestreden besluit voor de toekomst, overweegt de rechtbank dat het eiseres vrij staat om op enig moment een nieuwe aanvraag in te dienen tot verlening van een visum voor kort verblijf. Het bestreden besluit is uitsluitend een definitieve beslissing in deze procedure, ten aanzien van de door eiseres ingediende aanvraag van 19 september 2019. Anders dan gesteld, betekent het bestreden besluit in deze procedure niet dat zij nooit in aanmerking zal komen voor een visum aangezien elke toekomstige aanvraag van eiseres op de eigen merites zal moeten worden beoordeeld.
5.8
Tot slot heeft eiseres betoogd dat verweerder, gelet op de gewijzigde afwijzingsgrond in de bezwaarfase, haar in de gelegenheid had moeten stellen om daarop te reageren. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Een bestuursorgaan mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van het bezwaar niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. De rechtbank volgt het ingenomen standpunt van verweerder dat een hoorzitting of een extra schriftelijke ronde niet tot een andersluidend besluit zou hebben geleid. Eiseres vormt een bedreiging voor de volksgezondheid vanwege een mogelijk besmettingsgevaar met COVID-19 en haar persoonlijke omstandigheden kunnen hieraan niet afdoen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres om een visum kort verblijf terecht heeft afgewezen. Het beroep is daarom ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Maas, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.