ECLI:NL:RBDHA:2020:11800

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2020
Publicatiedatum
19 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7663
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en zorgvuldigheid van medisch onderzoek door verzekeringsarts

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de beëindiging van een Ziektewet (ZW) uitkering. Eiseres, die voorheen als administratief medewerker werkte, was sinds 18 september 2017 arbeidsongeschikt en ontving een ZW-uitkering. De uitkering werd beëindigd per 1 maart 2019, na een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat eiseres in staat was om meer dan 65% van haar loon te verdienen. Eiseres betoogde dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid, omdat zij niet door een verzekeringsarts was gezien. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts b&b de medische beoordeling zorgvuldig had uitgevoerd en dat de rapporten aan de vereisten voldeden. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische grondslag van het besluit en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7663

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.P.J. van de Griend),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.L. Steeksma-Valente).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van
1 maart 2019 de aan eiseres toegekende uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) beëindigd.
Bij besluit van 18 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met instemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat ging er aan de zaak vooraf?
1. Eiseres was voorheen werkzaam als administratief medewerker bij Bakker.com B.V. voor ongeveer 36 uur per week. Zij is op 18 september 2017 voor dit werk uitgevallen. Na beëindiging van het dienstverband is eiseres per 20 maart 2018 in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering. Nadat eiseres op 21 augustus 2018 bij een verzekeringsarts op een spreekuur is geweest in het kader van de zogeheten Eerstejaars ZW-beoordeling en een arbeidsdeskundige vervolgens heeft bepaald dat eiseres met de geduide functies minder dan 35% arbeidsongeschikt is te achten, is haar ZW-uitkering bij besluit van 14 september 2018 per 18 oktober 2018 beëindigd. Eiseres heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt. Bij besluit van 22 mei 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en het besluit van 14 september 2018 ingetrokken. Tevens heeft verweerder bepaald dat de ZW-uitkering van eiseres per 18 oktober 2018 zal worden voortgezet. Verweerder heeft naar aanleiding van de ziekmelding van eiseres van 5 november 2018 bij het primaire besluit de ZW-uitkering per 1 maart 2019 beëindigd.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres per 5 november 2018 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Verweerder heeft de uitkering, met inachtneming van een uitlooptermijn, per 1 maart 2019 beëindigd.
Standpunt van eiseres
3. Eiseres betoogt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Ter onderbouwing van dit standpunt voert eiseres aan dat zij niet is gezien door een verzekeringsarts b&b. Daarnaast voert eiseres aan dat haar klachten en beperkingen zijn onderschat en dat zij ongeschikt is voor de geduide functies.

Beoordeling door de rechtbank

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat, gelet op de intrekking van de eerdere Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb), de verrichte verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling met als datum in geding, 1 maart 2019, als EZWb heeft te gelden.
4.2.
Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dat verweerder de rapporten van de verzekeringsartsen mag volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten zorgvuldig zijn opgesteld, ze mogen niet tegenstrijdig zijn en ze moeten begrijpelijk zijn. Het is echter aan eiseres om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
4.3.
Eiseres is op 14 december 2018 door de primaire verzekeringsarts op het spreekuur gezien. Daarnaast heeft deze arts dossierstudie verricht en informatie van de neuroloog in de beoordeling betrokken. De primaire verzekeringsarts heeft zijn bevindingen neergelegd in het rapport van 3 januari 2019. In dit rapport staat onder meer vermeld dat eiseres bekend is met locomotore beperkingen. Voorts heeft zij beperkingen in haar mobiliteit. Eiseres heeft verminderde benutbare mogelijkheden voor het kunnen verrichten van arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. De benutbare mogelijkheden heeft de primaire verzekeringsarts opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 januari 2019.
4.4.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) op 11 november 2019 een rapport uitgebracht. De verzekeringsarts b&b is tot de conclusie gekomen dat de beperkingen van eiseres op een adequate wijze in kaart zijn gebracht door de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts b&b ziet in de bezwaargronden geen reden het onderzoek uit te breiden of de schatting te herzien.
4.5.
De rechtbank ziet in de door eiseres aangevoerde beroepsgronden geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldige totstandkoming van het bestreden besluit. Eiseres is door de primaire verzekeringsarts gezien, er heeft een hoorzitting plaatsgevonden en de dossiergegevens, waaronder de informatie van de neuroloog, zijn bestudeerd en kenbaar in de beoordeling betrokken. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd evenmin aanleiding het onderzoek door de verzekeringsarts b&b onzorgvuldig te achten. Het is vaste rechtspraak dat de enkele omstandigheid dat medisch onderzoek in de bezwaarfase achterwege is gebleven, niet betekent dat reeds om die reden het medisch onderzoek onzorgvuldig moet worden geacht. [1] Of een dergelijk onderzoek nodig is, is ter beoordeling van de verzekeringsarts b&b. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat de verzekeringsarts b&b in dit geval niet had mogen afzien van een eigen medisch onderzoek. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b volgt dat de verzekeringsarts b&b bij de heroverweging in bezwaar kennis heeft genomen van alle medische gegevens, waaronder de bevindingen van het medisch onderzoek van de primaire verzekeringsarts in de primaire fase en de informatie van de neuroloog (gedateerd op 31 oktober 2018). Niet gebleken is dat de verzekeringsarts b&b gezondheidsklachten van eiseres over het hoofd heeft gezien.
4.6.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. De primaire verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiseres op een navolgbare wijze en in voldoende mate in kaart gebracht. Voorts heeft hij de beperkingen opgenomen in de FML van 3 januari 2019. De verzekeringsarts b&b heeft vervolgens inzichtelijk uiteengezet dat de in de FML opgenomen beperkingen corresponderen met de bevindingen uit eigen onderzoek van de primaire verzekeringsarts als met de bevindingen van de neuroloog. Dat eiseres zich niet herkent in de conclusies van de verzekeringsartsen, leidt niet tot het oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist is. Het is de rechtbank duidelijk dat eiseres haar klachten ernstiger acht dan de verzekeringsarts b&b en dat zij vindt dat verweerder haar belastbaarheid heeft overschat. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geldt echter dat niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend zijn, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Eiseres heeft niet (met nieuwe medische stukken) aannemelijk gemaakt dat moet worden getwijfeld aan de door de verzekeringsartsen aangenomen beperkingen.
4.7.
Aan de hand van de FML heeft de primaire arbeidsdeskundige in zijn rapport van 14 januari 2019 de volgende functies geschikt geacht voor eiseres: assemblage medewerker elektrotechnische producten (SBC-code 267041), textielproductenmaker (SBC-code 111160) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180). Ook heeft de primaire arbeidsdeskundige reservefuncties geduid, namelijk de functie wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053) en samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapport van 18 november 2019 de functies heroverwogen en geschikt bevonden voor eiseres.
4.8.
Uitgaande van de juistheid van de FML, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de geduide functies. Voorts neemt de rechtbank bij dit oordeel in overweging dat de primaire arbeidsdeskundige signaleringen in de Resultaat functiebeoordeling heeft voorzien van een toereikende toelichting. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige b&b naar aanleiding van de specifieke arbeidsdeskundige bezwaren van eiseres een aparte toelichting gegeven bij de geduide functies. De arbeidsdeskundige b&b heeft inzichtelijk en navolgbaar uiteengezet waarom er geen grond is voor de conclusie dat eiseres ongeschikt is voor de geduide functies. De rechtbank ziet tegen deze achtergrond in hetgeen in beroep is aangevoerd geen aanleiding verweerder hierin niet te volgen.
4.9.
Aangezien eiseres met het vervullen van de geduide functies meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd heeft verweerder terecht de ZW-uitkering per 1 maart 2019 beëindigd.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Lemmen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
11 september 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie als voorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4698.