ECLI:NL:RBDHA:2020:11854

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6930
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake woningsluiting op basis van de Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 november 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker tegen de burgemeester van Den Haag. De burgemeester had op 2 november 2020 besloten om de woning van de verzoeker te sluiten voor een periode van zes maanden op basis van artikel 13b van de Opiumwet, omdat er ernstige vermoedens bestonden van drugshandel vanuit de woning. De verzoeker, die de woning huurt van Stichting Vestia, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 9 november 2020, die via video-conferentie plaatsvond, heeft de verzoeker zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een wijkagent. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er voldoende aanwijzingen zijn dat in de woning drugs worden verkocht en dat er sprake is van overlast voor de buurt. De verzoeker heeft betoogd dat er geen feitelijke handel in drugs plaatsvond, maar de voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de burgemeester op basis van de beschikbare informatie in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de sluiting van de woning noodzakelijk werd geacht om de openbare orde te waarborgen en de veiligheid van omwonenden te beschermen. De voorzieningenrechter heeft daarbij de belangen van de verzoeker afgewogen tegen het algemeen belang en geconcludeerd dat de sluiting gerechtvaardigd was. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6930
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 november 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.A.R. Schuckink Kool),
tegen

burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Buvelot).

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoeker gelast de woning aan de [adres] [huisnummer 1] te [woonplaats] (hierna de woning) met ingang van
9 november 2020 voor een periode van zes maanden gesloten te houden.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft bij mail van 4 november 2020 laten weten het bestreden besluit op te schorten tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2020 middels video-conferentie. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is voor verweerder verschenen wijkagent [A] .

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker huurt de woning van Stichting Vestia. Hij staat bij de politie al jaren ambtshalve bekend als harddruggebruiker en komt de laatste vijf jaar 123 maal voor in een politieregistratie. Het is al langere tijd bekend dat het er een komen en gaan is van drugsgebruikers bij de woning. Dit speelde lange tijd tevens met het nabijgelegen adres [straat] [huisnummer 2] , welke woning oktober jongstleden voor de duur van zes maanden gesloten is op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
Op 2 juli 2020 heeft de politie, basisteam Laak van de Eenheid Den Haag, een bestuurlijke rapportage uitgebracht over de woning. Daarnaast heeft de politie verweerder geïnformeerd over meldingen met betrekking tot de woning in de periode van 8 juli 2020 tot en met
7 oktober 2020. Voor een weergave van alle meldingen wordt verwezen naar het primaire besluit.
3. Verweerder heeft bij het primaire besluit op basis van de informatie van de politie de sluiting van de woning bevolen. De bevindingen van het onderzoek van de politie doen verweerder ernstig vermoeden dat in de woning structureel wordt gehandeld in verdovende middelen en/of verdovende middelen worden verstrekt aan verzoeker en zijn bezoekers met alle aan drugshandel gerelateerde overlast van dien.
Verweerder herleidt dit uit de volgende combinatie van feiten en omstandigheden:
- de verklaringen van buurtbewoner(s) die bij de politie melding doen van aan drugshandel gerelateerde overlast. De buurtbewoners benoemen hierbij de veelvuldige aanloop van bezoekers en uiten hierbij expliciet het vermoeden van drugshandel. Zij voelen zich hierbij onveilig;
- uit verzoekers verklaring blijkt dat hij bezoekers (dealers en gebruikers) ontvangt;
- een aantal bezoekers heeft verklaard in verzoekers woning drugs te verkrijgen en gebruiken;
- de constateringen van de politie waaruit blijkt dat verzoeker bezoekers krijgt die ambtshalve bekende dealers zijn;
- de constateringen van de politie waaruit blijkt dat er ambtshalve bekende drugsgebruikers in verzoekers woning worden aangetroffen;
- het drugsgebruik en/of de drugshandel zorgen structureel en regelmatig voor overlast;
- de in de woning aangetroffen aan drugsgebruik gerelateerde goederen.
Verweerder acht de sluiting noodzakelijk en evenredig. De woning staat bekend als drugspand. Er is overlast als gevolg van drugshandel. Daarnaast merkt verweerder op dat de politie een aantal constateringen heeft gedaan die er op wijzen dat de woning ook voor prostitutie wordt gebruikt. Er is een toeloop van gebruikers en dealers naar de woning. Met een sluiting wordt de bekendheid van een woning als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald. Verweerder acht het van groot belang om de rust in en rondom de woning te creëren en de overlast te stoppen. Temeer omdat de woning is gelegen in een buurt waarin gezinnen met kinderen in de leeftijd van 8 tot 14 jaar wonen.
4. Verzoeker is het niet eens met het primaire besluit. Hij voert - samengevat - aan dat er geen sprake was van feitelijke handel in of vanuit de woning. Nergens blijkt uit dat levering en doorverkoop van drugs in de woning hebben plaatsgevonden. Het feit dat verzoeker drugsgebruikers en/of dealers ontvangt is daartoe onvoldoende. Uit de observaties blijkt niet dat de bezoekers van de woning onderling drugs aan elkaar verstrekken of dat er drugshandel gefaciliteerd wordt. Verweerders verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 18 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2400) gaat niet op aangezien in het geval van verzoeker niemand verklaard heeft de woning te bezoeken om er drugs te halen, er geen activiteiten in de woning plaatsvonden die in verband met verkoop stonden en er geen voor de verkoop van drugs bestemde materialen in de woning aanwezig waren.
De observaties passen bij het door verzoeker geschetste beeld dat de woning gebruikt wordt als veilige plek voor gebruikers om samen te komen. In onze samenleving ontbreekt daarvoor gelegenheid.
Verweerder had verzoeker eerst een waarschuwing moeten geven. De omstandigheid dat hij wel eens met de politie gesproken heeft en het nabijgelegen pand aan de [straat] voor zes maanden is gesloten op grond van de Opiumwet is ontoereikend om als waarschuwing door te gaan.
Tot slot voert verzoeker aan dat een groot deel van de overlast dat predicaat niet verdient.
5. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
De voorzieningenrechter stelt vast dat niet langer in geschil is dat verweerder de bevoegdheid tot sluiting ook toe komt in het geval dat er geen handelshoeveelheid drugs is aangetroffen. Ter toetsing ligt voor of verweerder aannemelijk heeft mogen achten dat er verkoop, aflevering en/of verstrekking van drugs plaatsvindt in de woning.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder op grond van de inhoud van de bestuurlijke rapportage en de aanvullende informatie in redelijkheid heeft kunnen aannemen dat in de woning drugs werden verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt. In de rapportage van de politie is uitgebreid beschreven dat de woning gedurende een lange periode veelvuldig en ook regelmatig kortdurend werd bezocht door personen die bij de politie bekend zijn als (hard)drugsgebruikers en criminelen. Het komen en gaan van langdurig maar zeker ook kortdurend bezoek gaat dag en nacht door. Zo volgt uit de rapportage dat er op 12 maart 2020 diverse gebruiksvoorwerpen op tafel en twee harddrugsgebruikers in de woning worden aangetroffen. Op 10 april 2020 heeft een bezoeker van de woning verklaard zojuist cocaïne en heroïne in de woning te hebben gebruikt. Op 19 november 2019 werd gezien dat er een dealer oogcontact had met verzoeker die in zijn deuropening stond te wachten. Bij het zien van de politie gooide verzoeker zijn deur dicht. Vervolgens is de drugsdealer aangehouden. Deze bleek 27 bolletjes cocaïne bij zich te hebben, €1432,-, twee telefoons en een zakje weed. Verder is op 7 oktober 2020 door een omwonende (in dit geval zelf een harddrugsgebruiker) verklaard dat in de woning alles is, waarmee gedoeld werd op drugs en zelfs prostitutie. Daarnaast heeft verzoeker op 10 april 2020 en 6 mei 2020 zelf tegen de politie gezegd het vervelend te vinden dat dealers het lastig vinden om naar zijn huis te komen gelet op de politieaandacht. Verzoeker verklaart dat hij daarom ook wel eens zelf de deur uit moet om drugs te kopen. Op 6 mei 2020 werden in de woning twee basepijpen, foliepapier en een klein mesje op tafel aangetroffen.
Voorts zijn de verklaringen in de rapportage afkomstig van meerdere personen en zijn op verschillende data afgelegd. De verklaringen komen in grote lijnen overeen en wijzen in dezelfde richting.
Op grond van de in de rapportage en mutaties van na de rapportage beschreven feiten en omstandigheden is aannemelijk dat in de woning gedurende lange tijd drugs werden verkocht, afgeleverd en/of verstrekt of daartoe aanwezig waren.
Verzoekers betoog dat de woning alleen een plek is waar gebruikers (en dealers) op een veilige plaats kunnen samenkomen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een onvoldoende verklaring voor bovengenoemde omstandigheden. Ook verzoekers verwijzing ter zitting naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:993) kan hem niet baten, nu in tegenstelling tot verzoekers geval er in die zaak geen observaties, meldingen en verklaringen lagen waaruit het aannemelijk is dat drugs wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt in de woning.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in redelijkheid de conclusie kunnen trekken dat de situatie in dit geval zo ernstig was dat niet met een waarschuwing kon worden volstaan en dat een sluiting van zes maanden nodig is om de veiligheid en gezondheid van omwonenden en passanten en derden te waarborgen, herhaling van de ernstige verstoring van de openbare orde te voorkomen, een signaal af te geven dat de geconstateerde feiten onacceptabel zijn alsook een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen. Hierbij is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder de belangen van verzoeker om in de woning te kunnen verblijven minder zwaar heeft kunnen laten wegen dan het algemeen belang bij een tijdelijke sluiting van de woning.
Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat de politie al meermalen met verzoeker heeft gesproken over de overlast en dat de nabijgelegen woning aan de [straat] al op grond van artikel 13b Opiumwet was gesloten, maar dit er niet toe heeft geleid dat verzoeker zijn gedrag heeft veranderd.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
23 november 2020.
De voorzieningenrechter is verhinderd te tekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.