ECLI:NL:RBDHA:2020:11878

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
NL20.9599 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen beslissing staatssecretaris over verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzet van [opposant] tegen een eerdere uitspraak van 11 september 2020. [opposant] had beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de staatssecretaris een dwangsom had verbeurd en de aanvraag van [opposant] had ingewilligd.

In het verzet stelde [opposant] dat de staatssecretaris de beslistermijn ten onrechte had opgeschort vanwege overmacht, en dat de achterstanden niet door de coronamaatregelen waren ontstaan. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris feitelijk niet in staat was om in de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 op aanvragen te beslissen, en dat er geen nieuwe argumenten waren die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzet ongegrond is en dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, rechter, en is openbaar gemaakt op 20 november 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.9599 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant] (hierna: [opposant] ), opposant

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke).

Procesverloop

[opposant] heeft op 28 april 2020 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: de staatssecretaris).
Bij besluit van 23 juni 2020 heeft verweerder de aanvraag van [opposant] ingewilligd. [opposant] heeft op 26 juni 2020 aanvullende gronden van beroep ingediend.
Bij uitspraak van 11 september 2020 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard.
[opposant] heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld. Op 25 september 2020 is het verzet nader gemotiveerd.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk gegrond geacht, vastgesteld dat de staatssecretaris een dwangsom heeft verbeurd van € 672,- en de staatsecretaris veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 262,50.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buitenzittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep gegrond is.
3. De verzetrechter stelt vast dat [opposant] het niet eens is met de opschorting van de beslistermijn. [opposant] stelt dat volgens artikel 4:15, tweede lid onder c, van de Awb de staatssecretaris vanwege overmacht de beslistermijn niet heeft mogen opschorten en dat de staatssecretaris de volledige dwangsom van € 1.442,- heeft verbeurd. Voorts voert [opposant] aan dat er geen sprake is van overmacht omdat het coronavirus het horen en beslissen wellicht moeilijker, maar niet onmogelijk heeft gemaakt. De achterstanden zijn niet ontstaan tijdens de corona-periode maar in de jaren ervoor, zodat het afschuiven op corona voor het overschrijden van de beslistermijn een misbruik van recht is door de staatssecretaris en de feitelijke situatie miskent. Ook voor corona uitbrak, overschreed de staatssecretaris (standaard) de beslistermijn in grote getalen. De rechtbank heeft [opposant] noch de staatssecretaris hierover ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld zich uit te laten.
4. De verzetrechter volgt [opposant] hierin niet. De rechtbank heeft in haar uitspraak van
11 september 2020 in lijn met de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem terecht geoordeeld dat de staatssecretaris feitelijk niet bij machte was in de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 op aanvragen te beslissen. [opposant] heeft geen nieuwe of andere aanknopingspunten geboden die tot een ander oordeel zou moeten leiden. Evenmin valt in te zien waarom de rechtbank [opposant] gelegenheid had moeten bieden om zich over de problematiek rond de opschorting uit te laten.
5. In wat [opposant] heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 11 september 2020. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.