ECLI:NL:RBDHA:2020:11997

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
NL20.14849
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in asielzaak met betrekking tot dwangsom

In deze zaak heeft eiser, een Turkse nationaliteit, beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had eerder op 2 december 2019 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 17 april 2019. De rechtbank had op 9 maart 2020 het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen binnen acht weken een beslissing te nemen, met een dwangsom van € 100,00 per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 15.000,00.

Echter, op 10 juli 2020 werd de aanvraag van eiser ingewilligd, maar de staatssecretaris stelde dat er geen dwangsom verschuldigd was vanwege overmacht door coronamaatregelen. Eiser ging hiertegen in beroep, stellende dat de termijn met 66 dagen was overschreden en dat de overmacht niet van toepassing was. De rechtbank overwoog dat zij geen bevoegdheid had om de staatssecretaris te veroordelen tot betaling van de dwangsom, en dat eiser zich tot de burgerlijke rechter moest wenden voor dit geschil.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank zich onbevoegd om van het geschil kennis te nemen en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door rechter E.P.W. van de Ven, in aanwezigheid van griffier N. Joacim, en werd openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.14849

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum] , van Turkse nationaliteit, eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. J.E. Runhaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 2 december 2019 beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 17 april 2019.
Bij uitspraak van 9 maart 2020 (NL19.29263) van deze rechtbank, zittingsplaats 's-Hertogenbosch is het door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en heeft de rechtbank verweerder opgedragen binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor iedere dag dat deze beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,00.
Bij besluit van 10 juli 2020 (het bestreden besluit) is de aanvraag van betrokkene tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft tevens beslist dat aan eiser geen dwangsom ingevolge artikel 8:55d, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is verbeurd.
Op 30 juli 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij brief van 25 augustus 2020 heeft eiser zijn beroep aangevuld.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Eiser voert in beroep aan dat de rechtbank bij uitspraak van 9 maart 2020 heeft bepaald dat verweerder een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat de beslistermijn als bepaald in deze uitspraak wordt overschreden. Verweerder heeft de door de rechter bepaalde beslistermijn met 66 dagen overschreden. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt gesteld dat sprake is van een overmacht situatie als gevolg van de maatregelen die het kabinet heeft getroffen om de verspreiding van het coronavirus in te dammen en verweerder daarom geen dwangsom is verschuldigd. Eiser betwist dat sprake was van overmacht en verzoekt de rechtbank te bepalen dat eiser recht heeft op een dwangsom als bedoeld in artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Aan de bestuursrechter is geen bevoegdheid toegekend om een partij - in dit geval verweerder - te veroordelen tot betaling van een door de rechtbank aan haar uitspraak van 9 maart 2020 verbonden nadere dwangsom als bedoeld in artikel 8:55d van de Awb. Aan inhoudelijke beoordeling van het beroep wordt daarom niet toegekomen. Ter beslechting van een geschil over de verschuldigdheid van de desbetreffende dwangsom kan eiser zich tot de burgerlijke rechter wenden.
4. Gelet op het voorgaande is de rechtbank onbevoegd om van het geschil kennis te nemen.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.