ECLI:NL:RBDHA:2020:12036

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
NL20.14707
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in asielzaak met betrekking tot dwangsommen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel hebben ingediend, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers hebben eerder beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op hun aanvraag, wat leidde tot een eerdere uitspraak van de rechtbank op 16 januari 2020. In die uitspraak werd de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen op de aanvragen van eisers, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat hij in gebreke bleef, tot een maximum van € 15.000,-. Tevens werd een dwangsom van € 1.442,- aan eisers opgelegd.

Op 3 juli 2020 heeft de staatssecretaris de aanvragen ingewilligd, maar de eisers hebben beroep ingesteld tegen de vaststelling van de dwangsommen. De rechtbank heeft in deze procedure overwogen dat zij onbevoegd is om de staatssecretaris te veroordelen tot betaling van de dwangsommen, omdat de bestuursrechter geen bevoegdheid heeft om een partij te veroordelen tot betaling van dwangsommen die aan eerdere uitspraken zijn verbonden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eisers zich tot de burgerlijke rechter moeten wenden voor geschillen over de verschuldigdheid van de dwangsommen.

De rechtbank heeft zich daarom onbevoegd verklaard om van het geschil kennis te nemen en heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na de bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.14707, NL20.14708, NL20.14709

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres] , geboren op [geboortedatum 1] , eiseres, V-nummer: [# 1]

[eiser 1], geboren op [geboortedatum 2] , eiser, V-nummer: [# 2]
[eiser 2], geboren op [geboortedatum 3] , eiser, V-nummer: [# 3]
hierna: eisers
(gemachtigde: mr. J.E. Runhaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 28 maart 2019 hebben eisers een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Eisers hebben wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op hun aanvraag beroep ingesteld.
Bij uitspraken van 16 januari 2020 (NL19.27371, NL19.27368, NL19.27369) van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd, verweerder opgedragen binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraken een besluit op de aanvragen van eisers te nemen met inachtneming van deze uitspraken, bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraken na te leven, met een maximum van € 15.000 en bepaald dat verweerder aan alle eisers een dwangsom heeft verbeurd van € 1.442,-. Tevens heeft de rechtbank verweerder in de proceskosten veroordeeld van € 262,50.
Bij besluiten van 3 juli 2020 (de bestreden besluiten) zijn de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft tevens bij besluiten van 3 juli 2020 beslist dat aan eisers gezamenlijk een dwangsom ingevolge artikel 8:55d, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is verbeurd van € 1.742,-.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld voor zover het de vaststelling van de dwangsommen betreft.
Op 21 augustus 2020 hebben eiseres de gronden van de beroepen aangevuld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Eisers voeren in beroep aan dat de rechtbank bij uitspraken van
16 januari 2020 heeft bepaald dat eisers allen afzonderlijk recht hebben op de maximale dwangsom omdat het niet duidelijk was of er sprake was van samenhang aangezien verweerder nog niet was begonnen met de inhoudelijke behandeling van de zaken. Ook met betrekking tot de dwangsom op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb oordeelde de rechtbank dat verweerder voor eisers elk afzonderlijk een dwangsom van € 100,- per dag verschuldigd was, indien eisers niet binnen acht weken na de uitspraak waren gehoord in de algemene asielprocedure. Eisers voeren aan dat verweerder gehouden is de uitspraak van de rechtbank na te leven en stellen zich op het standpunt dat geen sprake is van samenhang tussen de aanvragen. Voorts heeft verweerder zich in de bestreden besluiten ten onrechte op het standpunt gesteld dat sprake is van een overmacht situatie als gevolg van de maatregelen die het kabinet heeft getroffen om de verspreiding van het coronavirus in te dammen.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Aan de bestuursrechter is geen bevoegdheid toegekend om een partij - in dit geval verweerder - te veroordelen tot betaling van een door de rechtbank aan haar uitspraken van 16 januari 2020 verbonden dwangsommen als bedoeld in de artikelen 4:17, zevende lid en 8:55d van de Awb. Aan inhoudelijke beoordeling van de beroepen wordt daarom niet toegekomen. Ter beslechting van een geschil over de verschuldigdheid van de desbetreffende dwangsommen kunnen eisers zich tot de burgerlijke rechter wenden.
4. Gelet op het voorgaande is de rechtbank onbevoegd om van het geschil kennis te nemen.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
A.C. Karels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.