ECLI:NL:RBDHA:2020:1216

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
14 februari 2020
Zaaknummer
SGR 19/3101
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. M. Meijers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van subsidie op basis van de Stimuleringsregeling energieprestatie huursector (STEP) en de niet-ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een eigenaar van panden bestemd voor woningverhuur, en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (verweerder). Eiser had subsidies ontvangen in het kader van de Stimuleringsregeling energieprestatie huursector (STEP), maar deze subsidies zijn door verweerder ingetrokken op 29 april 2016. Eiser heeft op 19 februari 2019 bezwaar aangetekend tegen de intrekking, maar verweerder heeft dit bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Eiser stelde dat hij eerder, op 26 mei 2016, bezwaar had gemaakt, maar kon dit niet aantonen.

De rechtbank heeft overwogen dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt, en dat deze termijn is aangevangen op 30 april 2016, na de bekendmaking van het besluit. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Daarom heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en de beslissing van verweerder bevestigd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
Zaaknummer: SGR 19/3101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Geelhoed)
en

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J.M. Daniels).

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende subsidies in het kader van de Stimuleringsregeling energieprestatie huursector (STEP) ingetrokken.
Bij besluit van 3 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door bovengenoemde gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is eigenaar van een aantal panden bestemd voor woningverhuur in [plaats] . Aan eiser is bij besluiten van 12 maart 2015 en 12 oktober 2015 subsidie in het kader van de STEP-regeling verleend. Bij besluit van 29 april 2016 heeft verweerder naar aanleiding van een steekproef besloten de verleende subsidies in te trekken. Eiser heeft tegen dit besluit op 19 februari 2019 bezwaar aangetekend.
2. Verweerder heeft het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Eiser heeft niet aangetoond eerder – binnen de termijn – een bezwaarschrift te hebben ingediend.
3. Eiser kan zich met deze beslissing niet verenigen en stelt wel degelijk eerder al per post bezwaar te hebben gemaakt, namelijk op 26 mei 2016.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
In artikel 6:8 van de Awb is bepaald dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder het besluit op de voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat het besluit niet door eiser zou zijn ontvangen. Dat betekent dat de termijn voor het indienen van het bezwaar is aangevangen op 30 april 2016 en is afgelopen op 11 juni 2016. Indien eiser zich op het standpunt stelt al eerder wel tijdig bezwaar te hebben ingediend, is het aan eiser om dit aannemelijk te maken, bijvoorbeeld door middel van een verzendbewijs of ontvangstbevestiging. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd, nu hij immers op geen enkele wijze heeft aangetoond daadwerkelijk op 26 mei 2016 bezwaar te hebben ingediend. De rechtbank stelt daarom vast dat eiser door eerst op 19 februari 2019 bezwaar in te dienen de bezwaartermijn (ruimschoots) heeft overschreden. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is voorts naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk kunnen verklaren. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon-Overdijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.