Uitspraak
Echtscheiding met nevenvoorzieningen
Beschikking op het op 28 december 2018 ingekomen verzoek van:
[X] ,
[Y] ,
Procedure
- het verzoekschrift van 28 december 2018 van de zijde van de vrouw, met bijlagen;
- het verweerschrift met zelfstandige verzoeken van 27 maart 2019 van de zijde van de man;
- het verweerschrift van 21 mei 2019 tegen de zelfstandige verzoeken, met bijlagen van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier van 19 juni 2019, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- de brief van 26 september 2019 van de zijde van de man;
- het F9-formulier van 19 december 2019, met het ouderschapsplan als bijlage, van de zijde van de man;
- de brief van 2 januari 2020 van de zijde van de vrouw;
- de brief van 3 maart 2020 van de zijde van Jeugdformaat;
- de brief van 31 maart 2020 van de zijde van Jeugdformaat;
- het F9-formulier van 11 juni 2020 van de zijde van de man;
- het F9-formulier van 11 juni 2020 van de zijde van de vrouw;
- het aanvullend verweerschrift met aanvullende zelfstandige verzoeken van 13 augustus 2020, met bijlagen van de zijde van de man;
- het F9-formulier van 17 augustus 2020, met een gewijzigd verzoek en met bijlagen, van de zijde van de vrouw.
- de brief van 4 september 2020, met bijlagen, van de zijde van de man;
- de brief van 9 september 2020 van de zijde van de vrouw;
- de brief van 22 september 2020, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- de brief van 7 oktober 2020, met bijlagen, van de zijde van de man.
Feiten
Verzoek en verweer
€ 750,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht;
Beoordeling
€ 47.000,- per jaar aan extra inkomen, en dat dit inkomen vervolgens ook werd besteed aan het gezin. De rechtbank gaat er daarom gelet op het standpunt van de man en de toelichting hierbij tijdens de zitting vanuit dat de toename van de rekening-courantschuld in 2017 en 2018 een boekhoudkundige correctie betrof die deels te maken heeft met de aandelentransactie van 12 oktober 2018 door [B.V. 1] aan [B.V. 2] en dat de opnames die de man gewoon was te doen in de jaren daarvoor (2011 tot en met 2016) vele malen lager lagen – te weten € 14.824,- per jaar – en bovendien niet aan het gezin werden besteed, maar aflossingen van schulden aan oud-vennoten betreffen.
€ 87.000,- bedraagt en de waarde van de bijbehorende garage € 4.500,-. Nu de vrouw haar standpunt niet nader (met stukken) heeft onderbouwd en de rechtbank geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de geldigheid van de door de man overgelegde taxatie, zal de rechtbank bij de bepaling van de waarde van deze woning aansluiting zoeken bij de door de man gestelde taxatiewaarde van in totaal € 91.500,-. De rechtbank zal de woning (inclusief de garage) tegen voornoemde waarde aan de man toedelen. De man dient er – voor zover nodig – zorg voor te dragen dat de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. Vervolgens komt de helft van de overwaarde (voornoemde waarde minus de hypothecaire geldlening) aan de vrouw toe. De rechtbank gaat voor hoogte van de hypotheek uit van de stand per 1 november 2020 zoals blijkt uit de door de man op 13 augustus 2020 overgelegde bijlage 4, dit is € 46.979,19. Dit betekent dat de man
€ 15.000,- aan de vrouw moet worden toegedeeld en dat de inboedel van zijn woning in Griekenland tegen een waarde van € 5.000,- aan de man moet worden toegedeeld, wat erin resulteert dat de vrouw € 5.000,- aan de man moet betalen. De vrouw daarentegen betwist de door de man gestelde waardes en stelt dat de inboedel van de woning aan het [adres 1] , zonder verrekening van de waarde, aan haar moet worden toegedeeld en dat de inboedel van de woning van de man in Griekenland, ook zonder verrekening van de waarde, aan de man moet worden toegedeeld.
Beslissingen
medeverzorgt en opvoedt) van € 40,- per maand zal moeten betalen, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen en jaarlijks wettelijk te indexeren, voor het eerst per 1 januari 2021;