ECLI:NL:RBDHA:2020:12205

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
30 november 2020
Zaaknummer
NL20.18102
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Soedanese vreemdeling wegens ongeloofwaardigheid van verklaringen over problemen door zwangerschap verloofde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Soedanese vreemdeling. De vreemdeling, eiser, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris niet ten onrechte de verklaringen van eiser ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser had aangevoerd dat hij problemen had ondervonden vanwege de zwangerschap van zijn verloofde, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat deze problemen een rechtsgrond voor asiel vormden.

Eiser had op 23 juli 2020 zijn asielaanvraag ingediend, na een reeks van gebeurtenissen in Soedan, waaronder een aanval door de broer van zijn verloofde en een beschieting. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser over deze gebeurtenissen niet geloofwaardig waren, mede omdat hij pas maanden later asiel had aangevraagd en eerder in Europa had gewerkt. De rechtbank vond het ook opmerkelijk dat eiser na de aanvallen niet onmiddellijk was gevlucht, wat zijn claims over de urgentie van zijn situatie in twijfel trok.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen stellen dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor vluchtelingenstatus volgens het Verdrag van Genève. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.18102

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Stoetzer-van Esch),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Berk).

ProcesverloopBij besluit van 2 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is A. Fawzi als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedag] 1994 en de Soedanese nationaliteit te hebben. Hij heeft op 23 juli 2020 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij verloofd was met [A] en dat zij van hem zwanger is geraakt. Als gevolg van haar zwangerschap heeft [A] problemen gekregen met haar broers. Van een vriendin van [A] heeft eiser vernomen dat [A] overleden is en door haar broers wegens eerwraak is vermoord. De dag nadat hij het nieuws van het overlijden van [A] heeft gehoord, is eiser op straat door de broer van [A] die voor veiligheidsdienst, ‘Al Daam Al Sarle’ (de rechtbank begrijpt: de Rapid Support Forces; hierna RSF) werkt, aangevallen met een mes. De dag erna is hij op straat beschoten. Dit heeft eiser doen besluiten de volgende ochtend vroeg zijn ouderlijk huis te verlaten. Nog dezelfde dag is de broer van [A] met collega’s naar het huis van eiser gekomen. Zij hebben de vader en broer van eiser mishandeld. Eiser heeft hierop besloten zijn naam te wijzigen en terug te keren naar Saoedi-Arabië waar hij werkte. Toen zijn arbeidscontract beëindigd werd, moest eiser noodgedwongen terugkeren naar Soedan. Aangezien hij vreesde voor zijn leven vanwege eerwraak is hij het land ontvlucht en naar Europa gegaan.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) eiser heeft problemen ondervonden vanwege de zwangerschap van zijn verloofde.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Daarentegen heeft verweerder de verklaringen van eiser over de problemen die door de zwangerschap van zijn verloofde zijn ontstaan niet geloofwaardig geacht.
Eiser kan volgens verweerder niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76), en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij wel degelijk geloofwaardig heeft verklaard over de problemen die hij heeft ondervonden. Ter onderbouwing van de problemen die zijn familieleden hebben ondervonden, overlegt eiser een röntgenfoto van de gebroken hand van zijn broer en een medische verklaring. Verder brengt eiser als nieuwe ontwikkeling naar voren dat zijn broer door militairen is meegenomen en sindsdien vermist is. Ter onderbouwing overlegt eiser de aangifte die zijn vader bij de politie heeft gedaan van de vermissing. Tot slot doet eiser een beroep een tweetal nieuwsberichten waaruit blijkt dat de Janjaweed (de rechtbank begrijpt: de RSF) zich niet neerlegt bij een rechterlijke uitspraak en overlegt hij een document waaruit de toestemming van een forensisch arts blijkt om het lichaam van [A] te begraven en een uitspraak van de rechtbank in Khartoem van 26 mei 2019 op een aanklacht van de oom van [A] tegen de broer van [A] vanwege de moord van [A] .
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Eiser is in februari 2020 vanuit Saoedi-Arabië naar Soedan teruggekeerd. Het feit dat hij pas enkele maanden later zijn land van herkomst heeft verlaten doet ernstige twijfel rijzen over de urgentie voor hem om bescherming te vragen. Daarbij wijst de rechtbank erop dat eiser, nadat de gestelde problemen zich hebben voorgedaan, in december 2019 bovendien voor zijn werk in Europa is geweest. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat niet kan worden ingezien dat eiser toen niet meteen asiel heeft gevraagd. Eisers verklaring voor het niet eerder vragen van asiel – namelijk dat hij in Saoedi-Arabië werk had en dus veilig was – is niet overtuigend. Eiser had immers de Soedanese nationaliteit en kon niet zeker zijn van zijn baan in Saoedi-Arabië.
7.2.
Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet valt in te zien dat eiser en [A] het risico hebben genomen om gemeenschap met elkaar te hebben en niet gewacht hebben tot na de huwelijksceremonie, temeer daar eiser wist dat de broer van [A] lid was van de RSF. Eiser was zich immers bewust van het feit dat gemeenschap voor het huwelijk in Soedan als iets verwerpelijks wordt gezien en tot de aantasting van de eer van de familie en de stam kan leiden. Dat [A] haar moeder over haar zwangerschap heeft verteld op een zodanige manier dat haar broers dit nieuws ook zouden kunnen opvangen, heeft verweerder ongerijmd kunnen vinden. [A] had immers aan eiser verteld dat zij vreesde vermoord te worden vanwege eerwraak. De verklaring dat [A] door haar broers is gedood, is gebaseerd op een niet-onderbouwd vermoeden van eiser naar aanleiding van hetgeen een vriendin van [A] hem heeft verteld. Met de in beroep overgelegde kopieën van verklaringen heeft eiser de moord op [A] niet aannemelijk gemaakt. Zo komt uit de kopie van een rapport van de lijkschouwing naar voren dat [A] zou zijn overleden, namelijk door het innemen van haarverf, maar niet dat zij door haar broers is vermoord. Verder bevreemdt het - zoals verweerder ter zitting over de overgelegde kopie van de rechtbankuitspraak terecht heeft opgemerkt - tegen de achtergrond van eisers asielrelaas dat de oom van [A] aan de autoriteiten zou hebben verteld dat eiser zijn nichtje ongehuwd zwanger heeft gemaakt.
7.3.
Verweerder heeft eiser kunnen tegenwerpen dat het niet logisch is dat hij zich in zijn eigen huis heeft schuilgehouden, nadat hij had vernomen dat de broers van [A] , die zijn adresgegevens kennen, hem wilden vermoorden. Dat eiser niet wist wat hij moest doen, zijn familie nog niets had verteld en niet had verwacht dat de broer van [A] zo snel naar hem op zoek zou gaan, heeft verweerder ontoereikende verklaringen kunnen vinden. Verwacht zou worden dat eiser direct zou zijn gevlucht, nu hij heeft verklaard dat het aantasten van de eer een zeer ernstige kwestie is. Verder heeft verweerder het merkwaardig kunnen vinden dat eiser na de gestelde aanval met een mes en de bedreiging door de broer van [A] de straat op zou zijn gegaan, ook al moest hij voor zijn zus dringend naar de apotheek. Dat eiser op straat door de broer van [A] is beschoten, berust op een vermoeden van eiser, nu hij verklaart niet meer dan een schaduw van de schutter te hebben gezien.
7.4.
Nu eiser pas een dag na het schietincident is vertrokken uit zijn ouderlijk huis, heeft verweerder niet hoeven volgen dat eiser vanwege een acute vluchtsituatie zijn paspoort niet heeft meegenomen. Tevens heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt dat men bij een willekeurige controlepost naar hem op zoek was. Eiser baseert zich hierbij op hetgeen bij de controlepost is gezegd en het feit dat er twee auto’s van de veiligheidsdienst aanwezig waren. De aanwezigheid van deze auto’s noch de opmerking bij de controlepost ‘dat hij hier niet in zit’, maakt niet aannemelijk dat men op zoek was naar de persoon van eiser vanwege zijn gestelde problemen. Dat men bij de controlepost naar hem op zoek was, blijft daarom een niet-onderbouwd vermoeden van eiser. Uit de bij de zienswijze overgelegde brief van VluchtelingenWerk van 22 september 2020 met bijlagen komt naar voren dat de RSF geïntegreerd is in het Soedanese leger en dat bescherming tegen problemen met de RSF niet wordt geboden, maar volgt in tegenstelling tot wat eiser betoogt niet dat leden van de RSF hun functie gebruiken voor persoonlijke doeleinden. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat hieruit noch uit eisers verklaringen volgt dat de broer van [A] zoveel invloed had dat hij ervoor kon zorgen dat er bij alle willekeurige controleposten naar eiser werd gezocht. Eiser heeft dit ook niet met de in beroep aangehaalde verwijzingen naar nieuwsberichten aannemelijk gemaakt. Voor zover daaruit al zou volgen dat de RSF zich niet neerlegt bij rechterlijke uitspraken (hetgeen de rechtbank niet kan nagaan nu de eerste link niet geopend kan worden en de tweede link toegang geeft tot een Arabische tekst) heeft eiser niet gesteld dat hieruit volgt dat de leden van de RSF de machtige positie van de organisatie gebruiken voor persoonlijke doeleinden.
7.5.
In het bestreden besluit heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat, wat er verder ook zij van het al dan niet tegenstrijdig verklaren van eiser over de reden van zijn naamswijziging, dit geen aanleiding is om zijn asielrelaas geloofwaardig te achten. Zoals verweerder terecht overweegt, kan een naam om meerdere redenen worden gewijzigd, zodat uit het wijzigen van de naam niet afgeleid kan worden dat eiser dit omwille van zijn gestelde problemen heeft gedaan.
7.6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de door eiser gestelde problemen als gevolg van de zwangerschap van zijn verloofde [A] niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Aan de overgelegde kopieën van de zwangerschapsverklaring en de verklaring van de rechtbank inzake het wijzigen van de naam heeft verweerder niet de waarde hoeven toekennen die eiser hieraan gehecht wenst te zien, nu kopieën niet op echtheid kunnen worden onderzocht.
7.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met de in beroep overlegde stukken ten aanzien van zijn broer zijn gestelde problemen ook niet aannemelijk gemaakt. Zelfs als gevolgd wordt, dat de medische stukken authentiek zijn en betrekking hebben op de broer van eiser, dan volgt uit deze stukken dat de broer van eiser zijn hand heeft gebroken maar niet waarom hij deze botbreuken heeft opgelopen, zodat hieruit niet blijkt dat de broer van eiser mishandeld is door de familie van [A] . Met de overgelegde aangifte van de ontvoering en vermissing van zijn broer heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat en waarom zijn broer is ontvoerd. Hiertoe overweegt de rechtbank dat een aangifte niet is aan te merken als een objectieve bron, nu de aangifte is opgesteld naar aanleiding van de door de vader van eiser afgelegde verklaringen bij de politie.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening