ECLI:NL:RBDHA:2020:1248

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2020
Publicatiedatum
17 februari 2020
Zaaknummer
C/09/587609 / FA RK 20-371
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling op basis van de Wet zorg en dwang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2020 een beschikking gegeven inzake de voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënt, geboren in 1933, die verblijft in een zorginstelling. Het verzoek tot voortzetting is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op 30 januari 2020, met als doel een machtiging te verkrijgen op basis van artikel 37 van de Wet zorg en dwang (Wzd). De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op dezelfde datum als de beschikking gehouden, waarbij de cliënt en zijn advocaat aanwezig waren, evenals enkele zorgprofessionals. De advocaat voerde verweer aan, maar kon geen duidelijk standpunt namens de cliënt innemen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische verklaring die door een arts in opleiding was opgesteld, niet voldeed aan de eisen van de Wzd, omdat deze arts niet als ter zake kundig kon worden beschouwd. De rechtbank heeft benadrukt dat een onafhankelijke psychiater de cliënt had moeten onderzoeken en dat de verklaring van de arts in opleiding niet voldoende was. Tijdens de zitting werd duidelijk dat een onafhankelijke psychiater, die de cliënt op 30 januari 2020 had gezien, de eerdere verklaring wel onderschreef. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat er voldaan was aan de criteria voor de voortzetting van de inbewaringstelling.

De rechtbank oordeelde dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, waaronder levensgevaar en ernstig lichamelijk letsel, als gevolg van de psychogeriatrische aandoening van de cliënt, de ziekte van Alzheimer. Gezien deze omstandigheden verleende de rechtbank de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling voor de duur van zes weken, tot en met 16 maart 2020. De beschikking werd gegeven door rechter L. Koper, bijgestaan door griffier B.T.E. Groenendijk-Muller, en is vastgesteld op 11 februari 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaak-/rekestnr.: C/09/587609 / FA RK 20-371
Datum beschikking: 03 februari 2020
Machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling
Beschikkingnaar aanleiding van het op 30 januari 2020 door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in artikel 37 van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[de man]
hierna te noemen: cliënt,
geboren op [geboortedag] 1933 te [geboorteplaats 1] ,
wonende te [woonplaats]
verblijvende in de accommodatie [verblijfplaats]
advocaat: mr. J.H.T. van Brunschot te Den Haag.

1.Procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op
30 januari 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- de beschikking van de burgemeester van de gemeente Alphen aan den Rijn van
29 januari 2020 om 21.22 uur;
- de op 29 januari 2020 ondertekende medische verklaring van een arts in opleiding tot [psychiater 1] , die cliënt met het oog op de machtiging kort te voren heeft onderzocht en dit niet bij diens behandeling betrokken is geweest.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op
03 februari 2020.
1.3
Ter zitting waren de volgende personen aanwezig, die door de rechtbank zijn
gehoord:
- de cliënt, bijgestaan door zijn advocaat,
- de [behandelend arts]
- [psychiater 2] ,
- de [afdelingsverpleegkundige] ,
- de [schoondochter] .

2.Verweer

De cliënt heeft verweer gevoerd tegen het verzochte inhoudende dat hij niet in het verpleeghuis wil blijven. De advocaat heeft aangevoerd dat hij heeft kunnen constateren dat cliënt door een onafhankelijk psychiater is gezien op donderdag 30 januari 2020, aangezien de psychiater in zijn aanwezigheid cliënt heeft bevraagd. Of deze psychiater het medisch oordeel zoals opgenomen in de medische verklaring van 29 januari 2020 onderschreef was de advocaat niet bekend. De advocaat heeft zich vervolgens aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd omdat hij geen duidelijk antwoord van cliënt heeft op zijn vragen en derhalve geen standpunt namens cliënt kan innemen.

3.Beoordeling

3
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 26 lid 5 onder de Wzd het CIZ bij een verzoek tot het verlenen van een machtiging een verklaring overlegt van een ter zake kundige arts die de cliënt kort tevoren heeft onderzocht, maar niet bij diens behandeling betrokken was. De memorie van toelichting van de Wzd geeft te kennen dat deze eis direct voort vloeit uit jurisprudentie van het Europees Hof, waarin wordt gesproken van “objective medical expertise”. De door drs. [psychiater 1] ondertekende medische verklaring, die volgens deze verklaring geen psychiater is voldoet dan ook niet aan het begrip “ter zake kundige arts” zoals opgenomen in artikel 26 van de Wzd. Dat betekent dat haar verklaring bevestigd dient te worden door een psychiater die cliënt zelf ook heeft gezien ten tijde van het opmaken van de verklaring of binnen korte tijd na de opname. Dit kan aan de rechtbank kenbaar gemaakt worden door overlegging van een door die psychiater ondertekende zogenaamde Varbanov-verklaring.
Uit de medische verklaring zelf volgt dat [psychiater 1] telefonisch contact heeft opgenomen met een psychiater. Dit is echter niet voldoende nu deze psychiater cliënt niet heeft onderzocht. Ter zitting werd duidelijk dat op het moment dat de advocaat cliënt heeft bezocht een beoordeling door een onafhankelijk psychiater heeft plaatsgevonden. De advocaat kon echter niet aangeven of de psychiater de medische verklaring heeft bevestigd. Vervolgens is de zitting kort geschorst. Het CIZ (die vervolgens telefonisch is geraadpleegd) kon een dergelijk onderzoek niet bevestigen en kon dan ook niet de Varvanov-verklaring verstrekken. Vervolgens heeft de behandelend arts ter zitting telefonisch contact gezocht met de GGZ waarna de [psychiater 3] ter zitting per telefoon (op de luidspreker) heeft verklaard dat hij cliënt donderdag 30 januari 2020 heeft bezocht en onderzocht en dat hij de inhoud van de eerdere door de arts in opleiding opgestelde medische verklaring onderschrijft.
De rechtbank oordeelt dat de medische verklaring hiermee voldoet aan de criteria die daaraan op grond van staande jurisprudentie worden gesteld nu een onafhankelijk psychiater aanvullend heeft verklaard cliënt te hebben gezien en onderzocht en de inhoud van de eerdere medische verklaring onderschrijft.
3.1
Op 29 januari 2020 heeft de burgemeester van de gemeente Alphen aan den Rijn ten behoeve van de cliënt een last tot inbewaringstelling afgegeven.
3.2
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat er
sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel waardoor een rechterlijke machtiging niet kan worden afgewacht. Het ernstig vermoeden bestaat dat het gedrag van de cliënt als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening, te weten de ziekte van Alzheimer, ernstig nadeel veroorzaakt.
3.3
Het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel bestaat uit:
- levensgevaar;
- ernstig lichamelijk letsel.
3.4
Om het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel te voorkomen dan wel af te wenden, is
voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk. Dit middel is ook geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen dan wel af te wenden en er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
3.5
De cliënt verzet zich tegen een voortzetting van zijn verblijf in de accommodatie.
3.6
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de criteria voor een voortzetting van de inbewaringstelling. De machtiging zal worden verleend voor de duur van zes weken.

4.Beslissing

De rechtbank:
verleent een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling ten aanzien van
[de man]
geboren op [geboortedag] 1933 te [geboorteplaats 1]
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 16 maart 2020.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. Koper, rechter, bijgestaan door mr. B.T.E. Groenendijk-Muller als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 03 februari 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 11 februari 2020.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.