ECLI:NL:RBDHA:2020:12483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
AWB - 20 / 3622
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door COVID-19 en volksgezondheid

Op 8 december 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, een Marokkaanse nationaliteit, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had op 19 april 2019 een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf ten behoeve van familie- of vriendenbezoek. De aanvraag werd op 30 april 2019 afgewezen omdat het doel en de omstandigheden van het verblijf niet waren aangetoond. Eiseres ging in bezwaar, maar dit werd op 8 april 2020 ongegrond verklaard, mede vanwege de COVID-19 richtsnoeren die de Nederlandse overheid had ingesteld. Deze richtsnoeren leidden tot een sluiting van de grenzen voor niet-essentiële reizen van buiten de EU, wat de afwijzing van de visumaanvraag rechtvaardigde.

De rechtbank overwoog dat de COVID-19 richtsnoeren geen directe werking hebben, maar dat de Nederlandse overheid deze richtlijnen had gebruikt om de afwijzing te onderbouwen. Eiseres betoogde dat de richtsnoeren niet op haar van toepassing waren, omdat zij haar aanvraag al vóór de pandemie had ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat de afwijzing op basis van de geldende regelgeving en de nieuwe omstandigheden van de pandemie niet in strijd was met de rechtszekerheid. Eiseres had het risico genomen dat haar bezwaar niet tijdig werd behandeld, en de rechtbank concludeerde dat de minister terecht had geoordeeld dat eiseres een bedreiging voor de volksgezondheid vormde vanwege het mogelijke besmettingsgevaar met COVID-19.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 december 2020, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3622

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een visum kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 8 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft per Skype-verbinding plaatsgevonden op 27 oktober 2020.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1970. Zij heeft op 19 april 2019 verzocht om afgifte van een visum voor kort verblijf ten behoeve van familie- of vriendenbezoek.
2. Verweerder heeft met het primaire besluit de aanvraag afgewezen omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet zijn aangetoond en de tijdige terugkeer niet kan worden vastgesteld.
3. Naar aanleiding van de COVID-19 Richtsnoeren voor grensbeheermaatregelen tot bescherming van de gezondheid en tot waarborging van de beschikbaarheid van goederen en essentiële diensten van de Europese Commissie van 16 maart 2020 (de COVID-19 richtsnoeren) heeft de Nederlandse overheid besloten om voor burgers van buiten de Europese Unie de grenzen te sluiten vanaf 19 maart 2020 om 18:00 uur.
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, onder a) vi, van de Visumcode en artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode. Aan deze afwijzing ligt ten grondslag dat eiseres niet in aanmerking komt voor een visum, omdat door de COVID-19-pandemie tijdelijke beperkingen gelden ten aanzien van niet-essentiële reizen naar de Europese Unie ter bescherming van de volksgezondheid. Deze afwijzingsgrond is volgens verweerder reeds voldoende om de aanvraag af te wijzen.
5. Eiseres voert tegen het bestreden besluit aan dat de COVID-19 richtsnoeren niet op haar van toepassing zijn. Zij heeft op 19 april 2019 een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf en bijna een jaar moeten wachten op een beslissing op bezwaar. Indien het bezwaar inhoudelijk zou zijn behandeld en gegrond verklaard had de ingangsdatum van het visum in juli of augustus 2019, of een in overleg gekozen datum, gelegen. Tevens zijn de COVID-19 richtsnoeren in strijd met de rechtszekerheid omdat eiseres een jaar geleden de aanvraag heeft ingediend en had verweerder eiseres tegemoet moeten komen. Tot slot betoogt eiseres dat de COVID-19 richtsnoeren van tijdelijke aard zijn.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Uit artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat op grondslag van het bezwaar een heroverweging plaatsvindt en is de bezwaarschriftprocedure bedoeld voor een volledige heroverweging die niet is gebonden aan argumenten of omstandigheden die in het bezwaarschrift aan de orde zijn gesteld. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 13 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2483), mag verweerder bij de volledige heroverweging van een primair besluit een nieuwe juridische weigeringsgrond aan het besluit ten grondslag leggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit daarom een nieuwe weigeringsgrond mogen hanteren.
8. De COVID-19 richtsnoeren zijn gericht op de coördinatie van maatregelen in verband met het grensbeheer van de Europese lidstaten. De COVID-19 richtsnoeren hebben echter geen directe werking voor Nederland of de Europese lidstaten ten aanzien van visumaanvragen. Het zijn enkel richtlijnen. Aan de hand van deze richtlijnen heeft de Nederlandse overheid de grenzen voor burgers van buiten de Europese Unie gesloten en hanteert verweerder de afwijzingsgrond van artikel 32, eerste lid, onder a) vi, van de Visumcode.
9. De rechtbank is van oordeel dat, in tegenstelling tot het betoog van eiseres, het bestreden besluit niet in strijd is met de rechtszekerheid. De door verweerder gehanteerde afwijzingsgrond in bezwaar is neergelegd in artikel 32, eerste lid, onder a) vi, van de Visumcode die gedurende de gehele procedure van kracht was. De aanvraag en het bestreden besluit zijn getoetst aan de geldende regelgeving en niet aan de COVID-19 richtsnoeren. Het rechtszekerheidsbeginsel strekt niet zo ver dat verweerder in zijn beslissing op bezwaar geen rekening mag houden met nieuwe feiten en omstandigheden zoals de uitbraak van de COVID-19-pandemie.
10. Het betoog van eiseres ter zitting dat de COVID-19-pandemie ten tijde van de aanvraag nog geen omstandigheid was en daarom, zo begrijpt de rechtbank eiseres, niet door verweerder had mogen worden betrokken bij de beslissing op bezwaar, volgt de rechtbank niet. De beoordeling van verweerder vindt immers plaats op basis van de feiten en omstandigheden zoals aanwezig ten tijde van het bezwaar (ex-nunc toetsing). De rechtbank toetst het bestreden besluit naar de feiten en omstandigheden van dat moment (ex-tunc toetsing). Dat de COVID-19-pandemie een nieuwe omstandigheid is die nog niet aan de orde was ten tijde van de aanvraag, maakt niet dat verweerder (en de rechtbank) deze nieuwe omstandigheid niet mocht betrekken bij de beoordeling van het bezwaar.
11. Eiseres heeft naar voren gebracht dat als verweerder het bezwaarschrift eerder had behandeld – vóór de COVID-19-pandemie – het had geleid tot een andere, inhoudelijke, beslissing. De rechtbank overweegt dat in dit geval de rechtmatigheid van het bestreden besluit voorligt. De (eventuele overschrijding van de) beslistermijn door verweerder ligt hier niet ter toetsing voor en kan de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet schaden. Overigens is door verweerder in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat eiseres in bezwaar is gevraagd een vragenlijst in te vullen en te retourneren maar dat eiseres de vragenlijst niet heeft geretourneerd. Dit heeft eiseres niet betwist. Daarmee heeft eiseres het risico genomen dat er niet tijdig op het bezwaar beslist wordt.
12. Voorts heeft verweerder er terecht op gewezen dat een inwilliging onder de voorwaarde dat op enig moment in de toekomst gereisd kan worden, niet voor de hand lag, reeds omdat ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar onduidelijk was hoe lang de reisbeperkingen nog zouden voortduren. Eiseres kan altijd een nieuwe aanvraag indienen op het moment dat de inreisbeperkingen zijn opgeheven.
13. Gelet op de gewijzigde afwijzingsgrond in de bezwaarfase, heeft eiseres ter zitting betoogd dat zij had moeten worden gehoord. Een bestuursorgaan mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van het bezwaar niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. De rechtbank is van oordeel dat een hoorzitting of een extra schriftelijke ronde niet tot een andersluidend besluit zou hebben geleid. Eiseres vormt een bedreiging voor de volksgezondheid vanwege een mogelijk besmettingsgevaar met COVID‑19. In beroep is tevens niet gebleken van omstandigheden die eiseres in bezwaar naar voren zou kunnen brengen, die tot een ander beslissing zouden hebben geleid.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een visum voor kort verblijf terecht afgewezen, omdat eiseres vanwege mogelijk besmettingsgevaar met COVID-19 een bedreiging vormt voor de volksgezondheid. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.