In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2020 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van de officier van justitie tot verlenging van een crisismaatregel voor een betrokkene, geboren in 1992. De crisismaatregel was eerder opgelegd op 29 januari 2020. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het verzoek op dezelfde datum gehouden, waarbij de betrokkene, haar advocaat en een behandelend psychiater aanwezig waren. De officier van justitie was niet ter zitting aanwezig.
De betrokkene heeft verweer gevoerd tegen de voortzetting van de crisismaatregel, stellende dat zij bezig is met herstel en dat zij buiten het ziekenhuis goed kan functioneren. De behandelend psychiater heeft echter verklaard dat de betrokkene is opgenomen met een manisch psychotisch beeld en dat haar medicatie nog niet op niveau is. De psychiater heeft aangegeven dat opname in een accommodatie niet als verplichte zorg is verzocht, wat een belangrijke factor was in de beoordeling van de zaak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de betrokkene, maar heeft desondanks het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verplichte zorg in de vorm van opname niet was verzocht en dat de overige vormen van verplichte zorg niet ambulant konden worden aangeboden. De beslissing om het verzoek af te wijzen is genomen met inachtneming van de ernst van de situatie, maar ook van de juridische vereisten die aan de aanvraag zijn gesteld.
De beschikking is gegeven door rechter mr. L. Koper, bijgestaan door griffier mr. B.T.E. Groenendijk-Muller, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 februari 2020. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 11 februari 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.