ECLI:NL:RBDHA:2020:12497

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
NL20.18922
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag op basis van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een minderjarige vreemdeling, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar is niet verschenen op de zitting, noch zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat eiser geen procesbelang meer heeft, omdat hij volgens de vreemdelingenpolitie met onbekende bestemming is vertrokken en er geen bewijs is dat hij nog in Nederland verblijft of contact heeft met zijn gemachtigde. De rechtbank concludeert dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL20.18922
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[verzoeker], alias
[naam 1] ,alias
[naam 2] ,eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Drenth), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.18923, plaatsgevonden op 24 november 2020. Eiser is niet verschenen. De gemachtigde van eiser is, met kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
2. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep. Verweerder heeft in het bestreden besluit van 27 oktober 2020 en op 20 november 2020 via een bericht in het digitale dossier medegedeeld dat eiser volgens een
melding van de vreemdelingenpolitie op 8 oktober 2020 zelfstandig de woonruimte heeft verlaten en volgens een melding van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers op 9 oktober 2020 met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken. De gemachtigde van eiser stelt in de beroepsgronden dat de procedure inhoudelijk moet worden behandeld omdat eiser minderjarig is. Daarnaast heeft eiser eerder nog contact gehad met zijn voogd van Nidos. De gemachtigde heeft de rechtbank op 23 november 2020 via een bericht in het digitale dossier laten weten dat hij niet verwacht dat eiser naar de zitting zal komen en dat gemachtigde gelet daarop ook niet ter zitting zal verschijnen.
3. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) blijkt dat, als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit gegaan moet worden dat die vreemdeling geen prijs stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op het verzoek. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.1
4. De rechtbank overweegt als volgt. Ter zitting heeft verweerder de rechtbank medegedeeld geen nieuwe informatie te hebben over eiser. De MOB-melding van 9 oktober 2020 geldt dus nog steeds. Weliswaar stelt gemachtigde dat eiser contact heeft gehad met zijn voogd van Nidos, maar verweerder is van dergelijk contact niet de op hoogte. Het contact met Nidos is door gemachtigde verder ook niet onderbouwd. Ook is niet gebleken dat Nidos weet waar eiser verblijft of wanneer voor het laatst contact is geweest met eiser. Nu verweerder niet weet waar eiser verblijft, is het volgens de vaste rechtspraak van de ABRvS aan de gemachtigde om toe te lichten of hij nog contact heeft gehad met eiser. De rechtbank leidt uit de beroepsgronden en het bericht van 23 november 2020 niet af dat gemachtigde nog contact met eiser heeft gehad, dat hij weet of eiser nog in Nederland verblijft of waar hij verblijft. Nu gemachtigde niet ter zitting is verschenen, heeft de rechtbank ook niet gelegenheid gehad gemachtigde expliciet te vragen naar het eventuele contact met eiser. De stelling van gemachtigde dat de beroepsprocedure doorgang moet vinden, omdat eiser minderjarig is, volgt de rechtbank niet. De leeftijd van eiser is nu juist een geschilpunt in de beroepsprocedure.
5. Onder deze omstandigheden stelt de rechtbank vast dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming en dus geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:579).

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
01 december 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. L.A. Banga A. Vranken
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: DSR13392816
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.