ECLI:NL:RBDHA:2020:12521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5627
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake exploitatievergunning Drank- en Horecawet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 november 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van De Bruine Boon B.V. tegen de burgemeester van Leiden. De Bruine Boon B.V. had een aanvraag ingediend voor een Drank- en Horecawetvergunning voor het exploiteren van een horecabedrijf aan de Stationsweg 1 te Leiden. De burgemeester heeft deze aanvraag op 26 juni 2020 buiten behandeling gesteld en ook de tweede aanvraag op 28 juli 2020 werd buiten behandeling gesteld. Hiertegen heeft De Bruine Boon B.V. bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat voor het treffen van een voorlopige voorziening volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) 'onverwijlde spoed' vereist is. In deze zaak, die een financieel geschil betreft, is het niet snel het geval dat er sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat de continuïteit van de onderneming wordt bedreigd. De boekhouder van verzoekster heeft weliswaar financiële nood geschetst, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat er geen onomkeerbare situatie dreigt en dat verzoekster in staat is om haar vaste lasten te voldoen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat niet is gebleken dat het primaire besluit evident onrechtmatig is. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5627
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 november 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

De Bruine Boon B.V., te Leiden, verzoekster

(gemachtigde: G.L.M. Teeuwen),
tegen

de burgemeester van Leiden, verweerder

(gemachtigden: mr. J.G.C.B. van Ginneken en mr. M. Atkins).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2020 heeft verweerder verzoeksters aanvraag van 27 mei 2020 tot het verlenen van een Drank- en Horecawetvergunning voor het exploiteren van een horecabedrijf aan het adres Stationsweg 1 te Leiden, buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 28 juli 2020 heeft verweerder verzoeksters 2e aanvraag van 6 juli 2020, tot het verlenen van een Drank- en Horecawetvergunning eveneens buiten behandeling gesteld.
Verzoekster heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 9 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder voormelde besluiten gewijzigd in die zin dat verzoeksters aanvragen nu (inhoudelijk) worden geweigerd.
Verzoekster heeft bij schrijven van 16 oktober 2020 de gronden van het bezwaar en het verzoek om een voorlopige voorziening aangevuld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2020 middels video-conferentie. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens is voor verzoekster verschenen [A] , bestuurder van verzoekster.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3. Verzoekster heeft met een verklaring van de boekhouder getracht te onderbouwen dat er sprake is van financiële nood. De boekhouder heeft de maandelijkse vaste lasten van verzoekster opgesomd, bestaande uit rente, huur en energie. Per 1 oktober 2020 komen daar nog personeelskosten bij. Ter zitting heeft verzoekster toegelicht dat de aanvragen al van enige tijd geleden dateren en de vaste lasten al die tijd doorlopen.
4. Verweerder heeft zich in de verweerschriften van 14 september 2020 en 12 november 2020 ten aanzien van het spoedeisend belang op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een financiële noodsituatie aangezien er sprake is van nauwe verwevenheid tussen verzoekster en de verkopende partij. Daarmee is verzoekster zelf in staat de dreigende situatie af te wenden door de koopsom niet langer af te lossen. Ter zitting heeft verweerder ook aangegeven dat op dit moment niet is gebleken dat er geen middelen zijn om de vaste lasten te voldoen. Voorts heeft verweerder overwogen dat het spoedeisend belang ontbreekt vanwege de thans nog van kracht zijnde Covid-maatregelen voor de horeca.
5. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
Een financieel belang vormt volgens vaste jurisprudentie op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Vooralsnog is niet aannemelijk gemaakt dat de continuïteit van verzoekster wordt bedreigd. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat verzoekster met het opsommen van de vaste lasten nog niet inzichtelijk gemaakt heeft dat zij niet langer in staat is deze te voldoen. Overigens kan verzoekster financiële compensatie vorderen van verweerder indien het besluit in de bodemprocedure niet in stand blijft.
6. Tegen deze achtergrond ziet de voorzieningenrechter thans geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat niet is gebleken dat het primaire besluit evident onrechtmatig is.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
26 november 2020.
De griffier is verhinderd te tekenen De voorzieningenrechter is verhinderd te tekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.