Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V., te Zoetermeer,
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V., te Den Haag,
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V., te Apeldoorn,
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V., te Den Haag,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 27 maart 2019 en de daarin genoemde stukken;
- het deskundigenrapport van RoyalHaskoningDHV van 15 september 2019 en de aangehechte notitie van 20 december 2019;
- de conclusie na deskundigenbericht van 18 maart 2020 van de zijde van [eiser];
- de akte uitlating deskundigenbericht van 18 maart 2020 van Reaal c.s.
- de akte uitlating na conclusie van 27 mei 2020 van Reaal c.s.
2.De verdere beoordeling
5 Beantwoording vragen
Is de schade (aan de opstallen van [eiser]) – mede – door de storm ontstaan?
2.Zou de schade ook zijn ontstaan zonder de storm?
3.Zo ja, in welke mate, en zo nee, waarom niet?
Bestaat er een verschil in schadeoorzaak tussen de schade die is ontstaan aan de verticale delen van de gebouwen enerzijds en de horizontale c.q. liggende delen van de gebouwen anderzijds?
In hoeverre en in welke mate heeft wind tot 30 meter hoogte invloed gehad op de valhoek en snelheid van de op 23 juni 2016 gevallen hagelstenen?
Bij welke valsnelheid is de impact van de vallende hagelsteen met een doorsnede van 8 centimeter groot genoeg om het dakmateriaal van de stallen van [eiser] te beschadigen?
Welke invloed heeft de wind op die hagelstenen en leidt dit tot een ander antwoord dan het antwoord op de vorige vraag?
Was de aanwezigheid van harde wind (minimaal windkracht 7) aan het aardoppervlak een noodzakelijke voorwaarde voor het ontstaan van schade aan het dakenmateriaal van [eiser], meer specifiek gaten in de daken?
een windsnelheid van ten minste 14 meter per seconde’ (windkracht 7) – een noodzakelijke voorwaarde voor de schade aan de daken is geweest. Middelkoop bevestigt in zijn beantwoording van de vragen weliswaar dat de schade aan de opstallen van [eiser] grotendeels door de storm is ontstaan (vraag 1) en dat de hagelstenen zonder de storm aanzienlijk minder schade zouden hebben veroorzaakt (vraag 2), maar op de vraag of de aanwezigheid van harde wind (minimaal windkracht 7) een noodzakelijke voorwaarde voor het ontstaan van schade aan het dakenmateriaal van [eiser] is geweest, antwoordt hij dat dat niet het geval is. Hij voegt daaraan toe dat harde wind wel een noodzakelijke voorwaarde is voor het ontstaan van de gaten, maar dat het aannemelijk is dat die met windkracht 6 ook zouden zijn ontstaan als gevolg van de hagelstenen. In het memo verduidelijkt hij daarbij zijn antwoord op de eerste onderzoeksvraag door erop te wijzen dat hij er bij de beantwoording daarvan niet vanuit is gegaan dat storm een
noodzakelijkevoorwaarde was.