ECLI:NL:RBDHA:2020:12561

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
20-5711
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor aanbouw in beschermd stadsgezicht

Op 10 december 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een omgevingsvergunning die op 19 juni 2020 was verleend aan M.S. Vastgoed B.V. voor het vergroten en veranderen van een woning door het plaatsen van een uitbouw en het maken van constructieve doorbraken. Verzoeker stelde dat de vergunning niet verleend had mogen worden, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de aanbouw vergunningvrij kon worden opgericht.

De voorzieningenrechter baseerde zijn oordeel op de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit Omgevingsrecht (Bor). Hij concludeerde dat de aanbouw voldeed aan de eisen van het bestemmingsplan en dat de argumenten van verzoeker niet konden leiden tot schorsing van het primaire besluit. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het kennelijk ongegrond was.

De uitspraak werd gedaan door mr. R.H. Smits, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers als griffier. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5711
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 december 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

tegen

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C. Remeijer-Schmitz).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
M.S. Vastgoed B.V.te Den Haag, vergunninghoudster.

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het vergroten en veranderen van de woning [straat] [huisnummer] te [plaats] door het plaatsen van een uitbouw en het maken van constructieve doorbraken.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een reactie ingediend.
Verzoeker heeft het verzoek desgevraagd nader toegelicht.

Overwegingen

1.1
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
1.3
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het vergroten en veranderen van de woning [straat] [huisnummer] te [plaats] door (1) het plaatsen van een aanbouw en (2) het maken van constructieve doorbraken. Verweerder heeft in dit besluit overwogen dat gebleken is dat de aanvraag voldoet aan het ter plaatse geldende bestemmingsplan voor wat de
bouwkundige wijzigingen en het gebruik als woning betreft. Verder is overwogen dat de aanbouw valt onder de categorie waarvoor volgens artikel 3, eerste lid en artikel 4a, lid 2b, van bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht (Bor) geen omgevingsvergunning voor de activiteit ‘Bouwen’ is vereist als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft is gelegen in het Rijksbeschermd stadsgezicht ‘Duinoord’.
3. De gronden zoals vermeld in het verzoekschrift hebben alleen betrekking op de aanbouw en de hoogte daarvan en niet op de constructieve doorbraken in de woning [straat] [huisnummer] .
4.1
Op grond van artikel 4a, tweede lid, aanhef en onder b, ten derde, van bijlage II van het Bor is - voor zover van belang - artikel 3 van het Bor slechts van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in een beschermd stads- of dorpsgezicht voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in artikel 3 van het Bor voor zover het betreft een bouwwerk op een erf aan de achterkant van een hoofdgebouw, mits dat erf niet ook deel uitmaakt van het erf aan de zijkant van dat gebouw en niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd.
4.2
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet deze situatie zich in dit geval voor. Aangezien de aanbouw als bijbehorend bouwwerk kan worden aangemerkt, is in dit geval onderdeel 1 van artikel 3 van bijlage II van het Bor aan de orde.
4.3
Op grond van artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II van het Bor is een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op:
1. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m,
b. op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn,
c. de ligging van een verblijfsgebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, in geval van meer dan een bouwlaag, uitsluitend op de eerste bouwlaag, en
d. niet voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte.
4.4
Op grond van de bouwtekeningen die zich onder de gedingstukken bevinden is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter gebleken dat de aanbouw voldoet aan de eisen zoals die zijn gesteld in artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II van het Bor.
Dit betekent dat voor de aanbouw geen omgevingsvergunning voor de activiteit “Bouwen” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is vereist.
4.5
In artikel 17.2.2 van de regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Duinoord” is bepaald - voor zover van belang - dat voor het bouwen van aanbouwen en (vrijstaande) bijgebouwen buiten het bouwvlak in het achtererfgebied de volgende regels gelden:
a. de bouwhoogte van aan- en bijgebouwen voor zover op een afstand van niet meer dan 4 meter van het oorspronkelijk hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
b. de bouwhoogte van bijgebouwen voor zover op een afstand van meer dan 4 meter van het oorspronkelijk hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3 meter;
c. bijgebouwen voor zover op een afstand van meer dan 4 meter van het oorspronkelijk hoofdgebouw dienen functioneel ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw, tenzij het huisvesting in verband met mantelzorg betreft;
d. aan- en bijgebouwen dienen te worden gerealiseerd op een afstand van meer dan 1 meter vanaf het openbaar toegankelijk gebied;
e. aan- en bijgebouwen mogen niet worden voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;
f. het gezamenlijke oppervlak van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 40% van dat bebouwingsgebied.
4.6
Blijkens de bouwtekeningen voldoet de aanbouw tevens aan artikel 17.2.2 van de planregels. Daarnaast is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken dat de aanbouw niet overeenkomstig de geldende woonbestemming zal worden gebruikt. Daarom is voor de aanbouw evenmin een omgevingsvergunning vereist als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
5. Nu gebleken is dat de aanbouw vergunningvrij kan worden opgericht, kunnen de argumenten van verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet leiden tot schorsing van het primaire besluit. Het verzoek is dan ook kennelijk ongegrond en zal daarom worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.