ECLI:NL:RBDHA:2020:12565
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor urgentieverklaring in het kader van huisvesting
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 december 2020 uitspraak gedaan op het verzoek van een verzoekster om een voorlopige voorziening in verband met de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De verzoekster had eerder een urgentieverklaring ontvangen, maar haar aanvraag voor verlenging werd afgewezen op basis van de Huisvestingsverordening 2019. De verzoekster heeft psychische klachten en heeft aangevoerd dat de overlast van buren haar situatie verergert. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de afwijzing van de urgentieverklaring op goede gronden is gedaan, omdat de verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden van de verordening. De rechter heeft benadrukt dat de verzoekster de problemen met haar verhuurder, Haag Wonen, moet oplossen en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die een uitzondering op de regels rechtvaardigen. De toezegging van Haag Wonen om een andere woning aan te bieden werd als een positieve ontwikkeling gezien, maar niet voldoende om het verzoek om een voorlopige voorziening te honoreren. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen proceskostenveroordeling zal plaatsvinden.