ECLI:NL:RBDHA:2020:12565

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6469
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor urgentieverklaring in het kader van huisvesting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 december 2020 uitspraak gedaan op het verzoek van een verzoekster om een voorlopige voorziening in verband met de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De verzoekster had eerder een urgentieverklaring ontvangen, maar haar aanvraag voor verlenging werd afgewezen op basis van de Huisvestingsverordening 2019. De verzoekster heeft psychische klachten en heeft aangevoerd dat de overlast van buren haar situatie verergert. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de afwijzing van de urgentieverklaring op goede gronden is gedaan, omdat de verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden van de verordening. De rechter heeft benadrukt dat de verzoekster de problemen met haar verhuurder, Haag Wonen, moet oplossen en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die een uitzondering op de regels rechtvaardigen. De toezegging van Haag Wonen om een andere woning aan te bieden werd als een positieve ontwikkeling gezien, maar niet voldoende om het verzoek om een voorlopige voorziening te honoreren. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen proceskostenveroordeling zal plaatsvinden.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6469 HUISV
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 december 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. O. Sahin),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.G.M. Otte).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om verlening van een urgentieverklaring afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting via Skype heeft plaatsgevonden op 16 november 2020. Aan de zitting hebben deelgenomen: verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de
rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.2.
Bij besluit van 22 mei 2019 is aan verzoekster een urgentieverklaring verleend, omdat
zij voldoet aan het criterium dat sprake is van een sociaal en/of medisch levensbedreigende of levensontwrichtende woonsituatie, vanwege medische omstandigheden. Verzoekster heeft daarop via Haag Wonen de huidige woning verkregen, waar zij woont met haar minderjarige dochter.
Op 28 juli 2020 heeft verzoekster een aanvraag om verlening van een urgentieverklaring gedaan. Zij heeft psychische klachten. Zij heeft toegelicht dat Haag Wonen ermee bekend was dat zij de urgentieverklaring had gekregen vanwege ondervonden woonoverlast. Bij Haag Wonen was voorts bekend dat er sprake was van woonoverlast bij de huidige woning. De vorige bewoonster heeft de huidige woning vanwege de woonoverlast verlaten, met een urgentieverklaring. Vanuit Haag Wonen is verzoekster echter meegedeeld dat het in de huidige woning goed en rustig wonen was. De bewoonster die de overlast veroorzaakte is inmiddels verhuisd. De daarna door verzoekster ondervonden woonoverlast van bovenburen is in onderzoek bij Haag Wonen. Verzoekster stelt dat haar psychische klachten zijn toegenomen door de woonoverlast.
2. Bij het primaire besluit is de aanvraag van verzoekster om verlening van een
urgentieverklaring afgewezen op grond van de algemene voorwaarden van artikel 4:5, onder b, c en g van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (de verordening) en de artikelen 2.1.2, 2.1.3 en 2.1.7 van de Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019 (de Beleidsregel). Verweerder ziet geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule.
3. Verzoekster heeft aangevoerd dat de verhuurder (Haag Wonen) de problematiek heeft
erkend. Zij meent dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar situatie.
4.1.
Niet in geschil is dat eerder aan verzoekster een urgentieverklaring is verleend op grond van de eerder geldende Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019, die gunstiger bepalingen kende dan de thans geldende verordening.
4.2.
De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat verweerder op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat ondervonden overlast van buren en als gevolg daarvan (verergering van) psychische problemen, reeds maakt dat verzoekster niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring. De algemene dwingendrechtelijke voorwaarden in artikel 4:5, onder b en g, van de verordening, uitgewerkt in de Beleidsregel, sluiten een dergelijke situatie uit. Verzoekster dient problemen als gevolg van overlast op te lossen met haar verhuurder Haag Wonen. Gelet hierop behoeft de andere afwijzingsgrond geen nadere bespreking.
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van zodanige uitzonderlijke feiten en omstandigheden, dat het verzoek om verlening van een urgentieverklaring met toepassing van de hardheidsclausule ingewilligd had moeten worden. Dat de gestelde woonoverlast volgens verzoekster is erkend door Haag Wonen, kan hier niet aan afdoen.
4.3.
De voorzieningenrechter wijst er op dat [A] , beheersconsulent Zuidwest van Haag Wonen, in een e-mailbericht van 3 november 2020 aan de gemachtigde van verweerder heeft meegedeeld dat zij van haar manager toestemming heeft gekregen om verzoekster een andere woning aan te bieden. Haag Wonen zal verzoekster (eenmalig) een vergelijkbare woning aanbieden buiten Moerwijk. De beheersconsulent zal haar best doen om een geschikte woning te vinden.
Uit voornoemd e-mailbericht blijkt een harde toezegging en de voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen aanleiding hieraan te twijfelen. Dat het nu nog ongewis is wanneer een dergelijke woning voorhanden is, maakt niet dat het geen geschikte oplossing kan zijn voor de problematiek van verzoekster.
5. Bij de huidige stand van zaken ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
11 december 2020.
griffier de voorzieningenrechter is
verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.