ECLI:NL:RBDHA:2020:12566

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6759
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na niet verschijnen bij rijvaardigheidsonderzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 november 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die zijn rijbewijs ongeldig verklaard zag door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 12 augustus 2020, waarin zijn rijbewijs ongeldig werd verklaard vanaf 19 augustus 2020, omdat hij niet was verschenen voor een verplicht rijvaardigheidsonderzoek.

Verzoeker had een tolk gereserveerd voor het onderzoek, maar deze was niet beschikbaar. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet voldoende had aangetoond dat hij tijdig en adequaat had gehandeld bij het reserveren van de tolk. De rechtbank stelde vast dat verzoeker op 3 juli 2020 was geïnformeerd over het onderzoek en de gevolgen van niet verschijnen, maar dat hij niet had kunnen bewijzen dat hij de tolk op tijd had gereserveerd.

De voorzieningenrechter benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van verzoeker was om aan te tonen dat hij een geldige reden had om niet te verschijnen. Aangezien verzoeker niet in staat was om dit te onderbouwen, werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd geen rechtsmiddel tegen deze beslissing open gesteld.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6759
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 november 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M. Shaaban),
tegen
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder
(gemachtigde: J.J. Kwant).

Procesverloop

Bij besluit van 12 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard vanaf 19 augustus 2020.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting via Skype heeft plaatsgevonden op 12 november 2020. Aan de zitting hebben deelgenomen:
Verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde en door Mahmoud Hawry, tolk.
Verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.2.
Bij besluit van 12 maart 2020 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat hij een rijvaardigheidsonderzoek, bestaande uit een theorie- en een praktijkgedeelte (het onderzoek), moet doen en dat de geldigheid van zijn rijbewijs wordt geschorst tot de uitslag van dit onderzoek.
Bij het op 3 juni 2020 verzonden besluit heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 12 maart 2020 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Bij brief van 3 juli 2020 is verzoeker opgeroepen voor het onderzoek op 31 juli 2020 om 13:10 u en is verzoeker meegedeeld dat, indien niet wordt meegewerkt aan het onderzoek, zijn rijbewijs ongeldig wordt verklaard.
Verzoeker niet is verschenen voor het onderzoek.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder verzoekers rijbewijs ongeldig verklaard, omdat verzoeker niet heeft meegewerkt aan het onderzoek.
3. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij zijn medewerking heeft verleend en heeft zorggedragen voor de aanwezigheid van een tolk. De tolk heeft zich echter op het laatste moment afgemeld, waardoor verzoeker niet in staat was het onderzoek te ondergaan. Hij heeft hiervan tijdig melding gemaakt.
4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het, gelet op de in artikel 132, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) vastgelegde medewerkingsplicht, op de weg van verzoeker ligt om aannemelijk te maken dat hij een geldige reden van verhindering had om niet te verschijnen op het onderzoek.
Uit de telefoonnotitie van CBR Klantenservice Rijvaardigheid blijkt dat verzoeker op
30 juli 2020 om 16:30 uur heeft gebeld met de mededeling dat Tolkennet geen tolk kan leveren. De Klantenservice heeft verzoeker meegedeeld dat hij moet kunnen bewijzen dat hij de tolk op tijd heeft gereserveerd en dat Tolkennet dit nu niet kan nakomen.
Verzoeker heeft daarop bij e-mailbericht aan verweerder van 30 juli 2020 om 17:28 uur het e-mailbericht van Tolkennet van 30 juli 2020 5:03 uur, waarvan ter zitting aannemelijk is geworden dat dit 17:03 uur is, ingezonden.
Uit het e-mailbericht van Tolkennet blijkt dat Tolkennet telefonisch met verzoeker heeft besproken dat er geen tolk is voor het onderzoek. De tolk was alleen voor een theorie-examen aangevraagd en het onderzoek duurt een stuk langer, hetgeen niet was te combineren voor de tolk.
De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat verzoeker niet met stukken heeft onderbouwd wanneer hij de tolk heeft gereserveerd en waarvoor. Ook blijkt uit voornoemde
e-mailberichten niet wanneer het telefonisch contact met Tolkennet heeft plaatsgevonden en wanneer Tolkennet heeft geconstateerd dat de reservering niet voldeed. Verzoeker heeft in zijn e-mailbericht vermeld dat de tolk is geannuleerd doordat hij per ongeluk een tolk heeft aangevraagd voor alleen een theorie-examen en niet voor het rijvaardigheidsonderzoek. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat verzoeker, hoewel hij op 3 juli 2020 door verweerder tijdig en voldoende is geïnformeerd, niet adequaat heeft gehandeld bij het reserveren van de tolk. Dit valt binnen zijn risicosfeer. Ook het in een laat stadium informeren van verweerder met het e-mailbericht van 30 juli 2020 17:28 uur valt binnen de risicosfeer van verzoeker. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van een geldige reden van verhindering. Verweerder was dan ook gehouden om het rijbewijs van verzoeker ongeldig te verklaren.
5. De voorzieningenrechter ziet op dit moment niet in dat het bezwaar kans van slagen heeft. Daarom wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
26 november 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.