ECLI:NL:RBDHA:2020:12569

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
AWB 20-5034 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel wegens gebrek aan duurzame en exclusieve relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Iraanse eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel, die door de staatssecretaris was afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld aan de hand van de vraag of er op het peilmoment, 5 november 2016, sprake was van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiseres en haar referent, die op dat moment in Nederland verbleef.

De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet voldoende had aangetoond dat er op het peilmoment sprake was van een feitelijke gezinsband. De eiseres en referent hadden elkaar nooit in persoon ontmoet en hun relatie bestond voornamelijk uit telefonisch contact gedurende een korte periode. De rechtbank concludeerde dat de relatie niet kon worden aangemerkt als duurzaam en exclusief, wat een vereiste is voor de toekenning van de mvv. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiseres over de huwelijksceremonie in maart 2018 en de vrees van de referent voor de veiligheid van de eiseres in Iran niet gevolgd, omdat deze niet relevant waren voor de beoordeling van de situatie op het peilmoment.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de staatssecretaris niet in strijd heeft gehandeld met de hoorplicht, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5034
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiseres],
geboren op [geboortedatum] , van Iraanse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: [naam] ),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel, ingediend door [naam] (referent), afgewezen.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 11 juni 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 23 juni 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen het bestreden besluit ontvangen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2020. Eiseres en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Ook waren op de zitting aanwezig referent en als tolk in de taal Farsi de heer [naam] . De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres beoogt gezinshereniging in het kader van nareis bij referent aan wie met ingang van 12 augustus 2019 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend. Daartoe heeft referent ten behoeve van eiseres een aanvraag voor een mvv ingediend.
2. In het primaire besluit, gehandhaafd met het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat de feitelijke gezinsband ten tijde van de binnenkomst van referent op 5 november 2016 (peilmoment) in Nederland tussen eiseres en referent niet is aangetoond. Eiseres heeft namelijk niet onderbouwd dat op het peilmoment sprake was van een duurzame en exclusieve relatie die gelijk te stellen is met een huwelijk. Zo hebben eiseres en referent elkaar nooit gezien. De enkele omstandigheid dat eiseres en referent vanaf juli 2016 tot 5 november 2016 contact met elkaar hebben is volgens verweerder onvoldoende. Dit betreft namelijk een dusdanig korte periode – van vier maanden – waarin slechts sprake is geweest van telefonisch contact. De door eiseres en referent geschetste situatie wijst volgens verweerder op een relatie die zich in een vroeg stadium bevond en kan niet worden aangemerkt als een duurzame en exclusieve relatie. Verweerder volgt niet dat de gestelde telefonische huwelijkssluiting in juli 2016 als verloving moet worden aangemerkt. Hierbij neemt verweerder in aanmerking dat referent tijdens de asielprocedure op het aanvraagformulier heeft aangegeven niet getrouwd of verloofd te zijn. Verder heeft referent tijdens het aanmeldgehoor weliswaar aangegeven dat hij van plan is om zich te verloven, maar hij geen persoonsgegevens van zijn aanstaande verloofde bij de hand had. Daarna heeft hij in het eerste gehoor aangegeven dat verweerder dit buiten beschouwing kon laten. De omstandigheid dat eiseres en referent in maart 2018 op traditionele wijze zijn getrouwd maakt dit volgens verweerder niet anders, omdat getoetst moet worden of op het peilmoment eiseres tot het gezin van referent behoorde.
3. In beroep heeft eiseres het standpunt van verweerder gemotiveerd bestreden. De rechtbank zal hierna eerst de beroepsgrond bespreken die ziet op de vraag of eiseres en referent op het peilmoment een duurzame en exclusieve relatie hadden. Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. [1] Ten slotte zal de rechtbank beoordelen of de hoorplicht in bezwaar is geschonden.
Gezinsband - duurzame en exclusieve relatie
4. Niet in geschil is dat eiseres en referent ter onderbouwing van het bestaan van een feitelijke gezinsband, gelet op het beleid zoals dat hierna is uiteengezet, aannemelijk moeten maken dat op het peilmoment sprake was van een duurzame en exclusieve relatie.
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat op het peilmoment geen sprake was van een duurzame en exclusieve relatie. Op het peilmoment was hier wel degelijk sprake van, omdat eiseres en referent in dezelfde maand als hun telefonische kennismaking (juli 2016) telefonisch met elkaar zijn getrouwd. Deze huwelijkssluiting moet volgens eiseres naar Nederlandse begrippen eerder worden gekwalificeerd als een verloving. Deze verloving is vervolgens bestendigd met een huwelijksceremonie- en feest in maart 2018, waarbij de broer van referent namens referent het huwelijk heeft gesloten. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres een aantal foto’s overgelegd en een getuigenverklaring van 13 december 2019 van de broer van referent. Dat eiseres en referent in maart 2018 zijn getrouwd, is volgens eiseres een indicatie dat zij op
5 november 2016 een duurzame en exclusieve relatie hadden. Verder geldt dat referent tijdens de asielprocedure niets heeft gezegd over eiseres omdat hij vreesde voor haar veiligheid, daarom mag verweerder dit niet tegenwerpen. Daarnaast is aangevoerd dat het contact is geïntensiveerd en dat eiseres zo goed als dagelijks telefonisch contact heeft met referent.
6.1.
Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 kan, voor zover van belang, een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, als deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot zijn gezin en zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan laatstgenoemde vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:(…)
b. de vreemdeling die als partner of meerderjarig kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling zodanig afhankelijk is van die vreemdeling, dat hij om die reden behoort tot diens gezin;
(…).
6.2.
Op grond van paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 onder het kopje ‘Feitelijke gezinsband’ staat, voor zover hier van belang, dat de referent in Nederland moet aantonen dat zijn partner op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoort en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De referent onderbouwt dit met documenten. Als de referent de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen, moet de referent aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken over het feitelijk behoren tot zijn gezin van zijn partner. Voor de beoordeling of sprake is van een feitelijke gezinsband betrekt verweerder alle feiten en omstandigheden van het geval, onder meer de vraag of er sprake is (geweest) van samenwoning en of de referent de gezinsleden heeft genoemd in de asielprocedure.
6.3.
In dezelfde paragraaf van de Vc 2000 is als beleid opgenomen dat aan een partner uitsluitend een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, tweede lid, Vw 2000 wordt verleend als het partnerschap al bestond voordat de referent Nederland inreisde en tussen hen sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. In paragraaf B7/3.1.1 van de Vc 2000 is opgenomen dat verweerder aanneemt dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie als de relatie in voldoende mate met een huwelijk op één lijn is te stellen. Het gaat daarom om een exclusieve relatie tussen twee personen om lief en leed te delen en elkaar te ondersteunen.
6.4.
De rechtbank stelt vast dat referent en eiseres geen documenten hebben overgelegd waaruit de feitelijke gezinsband kan worden afgeleid. Het is daarom de vraag of zij de gezinsband aannemelijk hebben gemaakt met aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijk en consistente verklaringen. Verweerder heeft bij de besluitvorming de ingevulde vragenlijst door eiseres, de getuigenverklaring van de broer van referent en de verklaringen van referent die heeft hij afgelegd in het kader van zijn asielprocedure bij de beoordeling betrokken. De rechtbank kan zich voorstellen dat referent tijdens de asielprocedure vreesde voor de veiligheid van eiseres, nu zij zich nog in Iran bevond, en dat hij daarom niets over haar durfde te zeggen. Daargelaten of verweerder de verklaringen van referent die hij heeft afgelegd in zijn asielprocedure aan hem heeft mogen tegenwerpen is de rechtbank van oordeel dat uit de overige verklaringen – de ingevulde vragenlijst en de getuigenverklaring van de broer van referent – niet is gebleken dat op het peilmoment sprake was van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiseres en referent. De rechtbank overweegt dat de ingevulde vragenlijst bij de aanvraag summier is en niet of nauwelijks informatie bevat over de groei, intensiteit en diepgang van de gestelde relatie. Eiseres heeft enkel aangegeven dat zij vanaf juli 2016 via de telefoon contact had met referent, dat zij aan hem is gekoppeld door een familielid, in maart 2018 telefonisch zijn getrouwd en niet hebben samengewoond, terwijl het aan eiseres en referent is om de aanvraag te onderbouwen. De getuigenverklaring van de broer van referent bevat eveneens slechts summiere informatie over de gestelde duurzame en exclusieve relatie tussen eiseres en referent. Verweerder heeft de door eiseres en referent geschetste relatie op het peilmoment daarom kunnen aanmerken als een relatie die zich in een vroeg stadium bevond en waarbij geen feitelijke gezinsband aanwezig kan worden geacht. Het betoog van eiseres, onder verwijzing naar de toetsing van een duurzame en exclusieve relatie onder de Verblijfsrichtlijn [2] , dat verweerder bij de beoordeling van de relatie een onjuist toetsingskader heeft gebruikt volgt de rechtbank niet. De rechtbank is niet gebleken dat sprake is van een verschil in benadering, nu zowel bij toetsing van een duurzame en exclusieve relatie onder de Gezinsherenigingsrichtlijn als bij een toetsing van een duurzame en exclusieve relatie onder de Verblijfsrichtlijn sprake moet zijn van voldoende onderbouwing daarvan. Hiervan is niet gebleken. Het betoog van eiseres dat het traditionele huwelijk in maart 2018 betekenis heeft voor de relatie op het peilmoment volgt de rechtbank evenmin. Dit zou wel relevant kunnen zijn als het gestelde traditionele huwelijk korte tijd na de inreis zou zijn voltrokken, in dit geval is er echter sprake van een tijdsverloop van ruim vijftien maanden. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres en referent niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij op het peilmoment een duurzame en exclusieve relatie hadden.
Artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn
7. Eiseres betoogt verder dat verweerder op grond van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn rekening moet houden met alle individuele omstandigheden van het geval waaronder de specifieke situatie van referent als vluchteling. Dit betekent onder meer coulance bij het tegenwerpen van vermeende tegenstrijdigheden wat betreft de startdatum van de relatie. In het bestreden besluit is geen hiermee overeenkomende belangenafweging gemaakt.
8. Op grond van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn houden de lidstaten in geval van afwijzing van een verzoek, intrekking of niet-verlenging van een verblijfstitel, alsmede in geval van een verwijderingsmaatregel tegen de gezinshereniger of leden van zijn gezin terdege rekening met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de betrokken persoon en met de duur van zijn verblijf in de lidstaat, alsmede met het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met zijn land van herkomst. Hieruit volgt dat, voordat aan de bedoelde belangenafweging kan worden toegekomen en voordat iets gezegd kan worden over de aard en hechtheid van de gezinsband, vast moet staan dat sprake is van een gezinsband. Omdat in het onderhavige geval de gezinsband tussen eiseres en referent niet vaststaat, is verweerder terecht niet toegekomen aan toetsing aan artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Het betoog faalt.
Hoorplicht
9. De beroepsgrond dat verweerder er ten onrechte van heeft afgezien eiseres en referent in bezwaar te horen, faalt. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf al aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen referent heeft aangevoerd, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen van eiseres en referent kon worden afgezien. In bezwaar is namelijk onvoldoende aangevoerd om verweerder te doen twijfelen aan de inhoud van het primaire besluit.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
E.P.W. Kwakman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: EK
D: C
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
2.Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.