6.4.De rechtbank stelt vast dat referent en eiseres geen documenten hebben overgelegd waaruit de feitelijke gezinsband kan worden afgeleid. Het is daarom de vraag of zij de gezinsband aannemelijk hebben gemaakt met aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijk en consistente verklaringen. Verweerder heeft bij de besluitvorming de ingevulde vragenlijst door eiseres, de getuigenverklaring van de broer van referent en de verklaringen van referent die heeft hij afgelegd in het kader van zijn asielprocedure bij de beoordeling betrokken. De rechtbank kan zich voorstellen dat referent tijdens de asielprocedure vreesde voor de veiligheid van eiseres, nu zij zich nog in Iran bevond, en dat hij daarom niets over haar durfde te zeggen. Daargelaten of verweerder de verklaringen van referent die hij heeft afgelegd in zijn asielprocedure aan hem heeft mogen tegenwerpen is de rechtbank van oordeel dat uit de overige verklaringen – de ingevulde vragenlijst en de getuigenverklaring van de broer van referent – niet is gebleken dat op het peilmoment sprake was van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiseres en referent. De rechtbank overweegt dat de ingevulde vragenlijst bij de aanvraag summier is en niet of nauwelijks informatie bevat over de groei, intensiteit en diepgang van de gestelde relatie. Eiseres heeft enkel aangegeven dat zij vanaf juli 2016 via de telefoon contact had met referent, dat zij aan hem is gekoppeld door een familielid, in maart 2018 telefonisch zijn getrouwd en niet hebben samengewoond, terwijl het aan eiseres en referent is om de aanvraag te onderbouwen. De getuigenverklaring van de broer van referent bevat eveneens slechts summiere informatie over de gestelde duurzame en exclusieve relatie tussen eiseres en referent. Verweerder heeft de door eiseres en referent geschetste relatie op het peilmoment daarom kunnen aanmerken als een relatie die zich in een vroeg stadium bevond en waarbij geen feitelijke gezinsband aanwezig kan worden geacht. Het betoog van eiseres, onder verwijzing naar de toetsing van een duurzame en exclusieve relatie onder de Verblijfsrichtlijn, dat verweerder bij de beoordeling van de relatie een onjuist toetsingskader heeft gebruikt volgt de rechtbank niet. De rechtbank is niet gebleken dat sprake is van een verschil in benadering, nu zowel bij toetsing van een duurzame en exclusieve relatie onder de Gezinsherenigingsrichtlijn als bij een toetsing van een duurzame en exclusieve relatie onder de Verblijfsrichtlijn sprake moet zijn van voldoende onderbouwing daarvan. Hiervan is niet gebleken. Het betoog van eiseres dat het traditionele huwelijk in maart 2018 betekenis heeft voor de relatie op het peilmoment volgt de rechtbank evenmin. Dit zou wel relevant kunnen zijn als het gestelde traditionele huwelijk korte tijd na de inreis zou zijn voltrokken, in dit geval is er echter sprake van een tijdsverloop van ruim vijftien maanden. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres en referent niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij op het peilmoment een duurzame en exclusieve relatie hadden.
Artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn
7. Eiseres betoogt verder dat verweerder op grond van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn rekening moet houden met alle individuele omstandigheden van het geval waaronder de specifieke situatie van referent als vluchteling. Dit betekent onder meer coulance bij het tegenwerpen van vermeende tegenstrijdigheden wat betreft de startdatum van de relatie. In het bestreden besluit is geen hiermee overeenkomende belangenafweging gemaakt.
8. Op grond van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn houden de lidstaten in geval van afwijzing van een verzoek, intrekking of niet-verlenging van een verblijfstitel, alsmede in geval van een verwijderingsmaatregel tegen de gezinshereniger of leden van zijn gezin terdege rekening met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de betrokken persoon en met de duur van zijn verblijf in de lidstaat, alsmede met het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met zijn land van herkomst. Hieruit volgt dat, voordat aan de bedoelde belangenafweging kan worden toegekomen en voordat iets gezegd kan worden over de aard en hechtheid van de gezinsband, vast moet staan dat sprake is van een gezinsband. Omdat in het onderhavige geval de gezinsband tussen eiseres en referent niet vaststaat, is verweerder terecht niet toegekomen aan toetsing aan artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Het betoog faalt.
9. De beroepsgrond dat verweerder er ten onrechte van heeft afgezien eiseres en referent in bezwaar te horen, faalt. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf al aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen referent heeft aangevoerd, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen van eiseres en referent kon worden afgezien. In bezwaar is namelijk onvoldoende aangevoerd om verweerder te doen twijfelen aan de inhoud van het primaire besluit.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.