Op 24 november 2020 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is behandeld naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 30 oktober 2020 is ingediend. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de bijlagen, en de zaak is met gesloten deuren behandeld. De moeder van [minderjarige] was aanwezig, vergezeld door een begeleider, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder van [minderjarige] het eenhoofdig ouderlijk gezag heeft en dat [minderjarige] feitelijk bij haar verblijft. Eerder is op 18 september 2020 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 21 september 2021. Het verzoek tot uithuisplaatsing is gedaan omdat er zorgen zijn over de veiligheid van [minderjarige] en de rest van het gezin. De moeder kan niet de benodigde structuur en duidelijkheid bieden, wat leidt tot problematisch gedrag van [minderjarige]. Ondanks eerdere pogingen om de situatie te verbeteren, is de kinderrechter van oordeel dat de veiligheid van [minderjarige] niet langer gewaarborgd kan worden.
De kinderrechter heeft de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig geacht, gezien de ADHD en reactieve hechtingsstoornis van [minderjarige]. De moeder is niet in staat om een veilig opvoedklimaat te creëren, wat leidt tot verwaarlozing van [minderjarige]. De kinderrechter heeft daarom besloten om het verzoek tot uithuisplaatsing toe te wijzen, met als doel [minderjarige] de kans te geven om in een veilige omgeving te groeien en zich positief te ontwikkelen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 10 december 2020.