ECLI:NL:RBDHA:2020:12593

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
C/09/591690 / JE RK 20-931
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Loenhoud
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de opvoedsituatie en ouderlijke strijd

Op 24 november 2020 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2014. Het verzoek tot ondertoezichtstelling was ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, naar aanleiding van zorgen over de opvoedsituatie en de invloed van de strijd tussen de ouders op het kind. De kinderrechter heeft kennisgenomen van eerdere beschikkingen en rapporten, waaronder een rapport van een GZ-psycholoog, en heeft de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.

Tijdens de zitting hebben zowel de vader als de moeder, bijgestaan door hun advocaat, verweer gevoerd tegen de ondertoezichtstelling. De ouders stelden dat er geen zorgelijke signalen zijn die de ontwikkeling van de minderjarige bedreigen en dat de communicatie tussen hen is verbeterd. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de gronden voor ondertoezichtstelling, zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek, niet aanwezig zijn. De kinderrechter oordeelde dat de minderjarige goed functioneert op school en dat de zorgen vooral voortkomen uit de dynamiek tussen de ouders.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen, met de overweging dat de ouders in staat zijn om de belangen van de minderjarige te waarborgen en dat de benodigde hulpverlening in een vrijwillig kader kan worden ingeschakeld. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/591690 / JE RK 20-931
Datum uitspraak: 24 november 2020

Beschikking van de kinderrechter

Afwijzing ondertoezichtstelling

in de zaak naar aanleiding van het op 17 april 2020 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden (verder: de Raad),

betreffende:

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2014 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. I.G.M. van Gorkum, gevestigd te Den Haag.
De kinderrechter merkt als informant aan:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 3 september 2020 van de kinderrechter in deze rechtbank is het verzoek voor de duur van drie maanden aangehouden.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
  • voornoemde beschikking d.d. 3 september 2020;
  • het rapport van GZ- [psycholoog] d.d. 3 november 2020.
Op 24 november 2020 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
  • de vader;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de heer [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
  • een toehoorder namens de gecertificeerde instelling.
Voor de overige feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 3 september 2020.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode van één jaar. Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag. Er bestaan al lange tijd zorgen rondom de opvoedsituatie van [minderjarige] en de strijd tussen de ouders is van grote invloed op hem geweest. De communicatie tussen de ouders is de afgelopen periode onvoldoende van de grond gekomen en er zijn duidelijke signalen dat [minderjarige] klem en verloren dreigt te raken. In het rapport van de GZ-psycholoog wordt slechts beperkt ingegaan op de problemen die spelen. De Raad acht de hulpverlening in het gedwongen kader nog steeds noodzakelijk en handhaaft daarom het verzoek tot ondertoezichtstelling.
De vader en de moeder hebben, mede bij monde van de advocaat, verweer gevoerd tegen de ondertoezichtstelling. Het rapport van de GZ-psycholoog heeft aangetoond dat er geen zorgelijke kind signalen zijn die de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig bedreigen. Ook blijkt uit het rapport dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] als prettig wordt ervaren. De moeder heeft verklaard dat de communicatie met de vader is verbeterd en de spanningen tussen de ouders zijn afgenomen. De vader heeft verklaard dat hij vrijwillige hulpverlening krijgt om te werken aan zijn problematiek. De ouders verzoeken daarom het verzoek tot ondertoezichtstelling af te wijzen.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden niet, althans onvoldoende, aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat het goed gaat met [minderjarige] op school en uit het rapport van de GZ-psycholoog blijkt dat er op dit moment geen zorgelijke kind signalen worden gezien die de ontwikkeling van [minderjarige] belemmeren. De zorgen in het gezin zijn gelegen in de dynamiek tussen de ouders. Daarom gaat de vader tegenwoordig naar zijn eigen woning als er spanning in het gezin ontstaat. De kinderrechter acht de ouders, vooral de moeder, voldoende in staat om de belangen van [minderjarige] te waarborgen en de benodigde hulpverlening in het vrijwillige kader in te schakelen en te accepteren als dit nodig blijkt. De kinderrechter is daarom van oordeel dat [minderjarige] niet ernstig wordt bedreigd in zijn ontwikkeling en zal het verzoek tot ondertoezichtstelling afwijzen.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot ondertoezichtstelling.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2020 door mr. M. van Loenhoud, kinderrechter, in tegenwoordigheid van V.A.H. Schoorl als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 10 december 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.