ECLI:NL:RBDHA:2020:12611
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing voorlopige voorziening asielaanvragen van Afghaanse verzoekers
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op verzoeken om voorlopige voorzieningen in het kader van asielaanvragen van Afghaanse verzoekers. De verzoekers, die samen met hun minderjarige kinderen asiel hebben aangevraagd, hebben tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. De staatssecretaris had de aanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond. De verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, terwijl het beroep tegen de afwijzing van hun asielaanvragen aanhangig was.
De zitting vond plaats op 27 oktober 2020, waar de verzoekers, bijgestaan door hun gemachtigde, aanwezig waren. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting is de situatie van de verzoekers besproken, evenals de redenen voor de afwijzing van hun aanvragen. De verzoekers zijn van Afghaanse nationaliteit en hebben aangegeven dat zij vrezen voor hun veiligheid in Afghanistan.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, gezien de uitspraak die op dezelfde dag is gedaan in de hoofdzaak, waarin de rechtbank uitspraak heeft gedaan op de beroepen van de verzoekers, er geen noodzaak meer is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoeken om voorlopige voorzieningen zijn daarom afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.