Op 11 december 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken SGR 20/7523, SGR 20/7525 en SGR 20/7528. Verzoeker, vertegenwoordigd door drs. [verzoeker] uit [woonplaats], heeft drie beroepen ingesteld tegen het niet tijdig nemen van beschikkingen door het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (ISD), vertegenwoordigd door mr. D.F. Rosenbaum. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, hangende de beroepen, met betrekking tot de verschuldigdheid en hoogte van dwangsommen.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mogelijkheid biedt om zonder zitting uitspraak te doen indien het verzoek kennelijk ongegrond is. Na beoordeling van het verzoek heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat verzoeker niet eerst een ingebrekestelling heeft verzonden, wat een wettelijke vereiste is om ontvankelijk te zijn in zijn beroep. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die het ontbreken van een ingebrekestelling rechtvaardigen. Hierdoor zijn de beroepen prematuur en niet-ontvankelijk verklaard.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en vastgesteld dat verzoeker vrijgesteld is van griffierechten. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.