Overwegingen
1. Eisers stellen te zijn geboren op [geboortedatum] respectievelijk [geboortedatum] . Eiser stelt de Moldavische nationaliteit te bezitten. Eiseres stelt de Oekraïense nationaliteit te bezitten.
2. Op 1 maart 2020 hebben eisers hun asielaanvragen ingediend. Zij hebben aan deze aanvragen ten grondslag gelegd dat eiser in Moldavië is bedreigd vanwege een uitstaande schuld. Deze schuld is in 2011 ontstaan toen eiser een kaartspel in de gevangenis heeft verloren van een man genaamd [naam] . In 2019 is eiser meermaals bedreigd door twee onbekende mannen in opdracht van [naam] . Eiseres is ook door deze mannen aangesproken. Eiser heeft bij drie banken geldleningen afgesloten om de uitstaande schuld in termijnen te kunnen voldoen, maar de twee mannen wilden dat eiser de schuld in één keer zou aflossen. Zij hebben voorgesteld dat eiser het huis van zijn moeder zou verpanden. Ook hebben zij eiser een termijn van vier dagen gegeven om de schuld af te lossen. Eisers zijn vervolgens gevlucht uit Moldavië. Eiseres stelt dat zij en eiser ook niet veilig voor deze personen zijn in Oekraïne, omdat dit land een buurland is van Moldavië. De onbekende mannen en [naam] zouden eisers daarom ook in Oekraïne kunnen vinden.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vwafgewezen als kennelijk ongegrond. De aanvraag van eiseres is daarnaast ook afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Verweerder vindt het niet geloofwaardig dat eiser problemen met [naam] heeft ondervonden vanwege een uitstaande schuld. De detentie, waar eiser [naam] heeft ontmoet, wordt ongeloofwaardig geacht. De problemen met [naam] zijn echter ook op zichzelf beschouwd ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft daartoe overwogen dat de verklaringen van eiser op essentiële onderdelen niet overeenstemmen met de verklaringen van eiseres. Verweerder vindt dat de verklaringen van eiser over de gestelde problemen vaag en summier zijn. Daarnaast bevreemdt het verweerder dat eiser ondanks de gestelde problemen weer naar Moldavië is teruggekeerd nadat hij een reis heeft gemaakt naar Roemenië en vervolgens nog drie maanden in zijn woonplaats heeft verbleven. Ten aanzien van eiseres heeft verweerder overwogen dat zij uit Oekraïne komt, wat een veilig land van herkomst is. Eiseres heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom zij in Oekraïne problemen kan verwachten. Aan zowel eiser als eiseres werpt verweerder tegen dat zij niet zo snel mogelijk na binnenkomst in Nederland hun asielwens kenbaar hebben gemaakt. Zij zijn op 15 februari 2020 Nederland ingereisd, maar hebben hun asielaanvragen pas op 1 maart 2020 ingediend.
4. Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten. Wat zij daartegen aanvoeren, wordt hierna besproken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Ongeloofwaardigheid relaas
5. Eisers voeren aan dat verweerder de detentie van eiser ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden. In beroep hebben eisers de volgende stukken overgelegd ter onderbouwing van de detentie: een uitspraak van een Moldavische rechtbank, de laatste pagina van een uitspraak van het Uitgebreide Strafcollege van het Hooggerechtshof en een vertaling van deze pagina. Eiser kon niet verwachten dat hij deze documenten eerder diende te overleggen, omdat deze documenten niet zien op de problemen met [naam] . Verweerder heeft niet gereageerd op de in de zienswijze gegeven verklaring voor de tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiser en eiseres. Dat eiser een andere datum dan eiseres heeft genoemd waarop de eerste bedreiging van eiseres zou hebben plaats hebben gevonden, is te verklaren doordat eiser deze datum heeft gekoppeld aan de reis van eiseres naar Oekraïne. Nadat eiser op de hoogte was van de datum van vertrek van zijn vrouw, kon hij de datum beter inschatten.
6. De rechtbank stelt voorop dat eiser geen goede verklaring heeft voor het feit dat deze stukken eerst in beroep zijn overgelegd. De detentie heeft immers betrekking op de kern van zijn asielrelaas. De twee uitspraken die eiser in beroep heeft overgelegd zijn niet origineel, maar betreffen een kopie en een foto. Daarnaast zijn de uitspraken ongedateerd en niet compleet. Van de uitspraak van het Hooggerechtshof heeft eiser namelijk slechts de laatste pagina overgelegd. Dit alles neemt niet weg dat eiser met de twee overgelegde uitspraken alsnog aannemelijk heeft gemaakt dat hij op enig moment gedetineerd is geweest. De tegenwerping van verweerder dat eisers gestelde detentie ongeloofwaardig is, houdt daarom geen stand.
7. Verweerder heeft echter niet ten onrechte overwogen dat de gestelde problemen met [naam] , los van de detentie, niet geloofwaardig zijn. Zo heeft eiser vage antwoorden gegeven op vragen zoals wanneer hij bezoek heeft gekregen van de twee onbekende mannen, wanneer hij eiseres heeft geïnformeerd over zijn problemen en wanneer eiseres zelf problemen heeft ondervonden. Deze punten zien op de kern van het relaas, zodat verweerder van eiser mag verwachten dat hij hierover concreter verklaart. Daarnaast heeft verweerder terecht tegengeworpen dat eiseres heeft verklaard dat eiser bij twee banken geldleningen heeft afgesloten, terwijl eiser heeft verklaard dat hij bij drie banken geldleningen heeft afgesloten. Dat eiseres deze geldleningen niet zelf heeft afgesloten, verklaart niet waarom eisers verschillend verklaren over het aantal banken waarbij geldleningen zijn afgesloten. Ook heeft verweerder terecht tegengeworpen dat eiseres heeft verklaard dat eiser het idee had om het huis van zijn moeder te verpanden, terwijl eiser zelf heeft verklaard dat dit is voorgesteld door de twee onbekende mannen. Anders dan eisers betogen, heeft verweerder in het bestreden voldoende gereageerd op wat eisers over deze tegenstrijdigheid hebben aangevoerd in de zienswijze. Verder heeft eiser tijdens zijn gehoor verklaard dat eiseres de twee mannen voor het eerst heeft gezien in juni, terwijl eiseres heeft verklaard dat dit in augustus was. In de correcties en aanvullingen heeft eiser aangegeven dat de eerste keer in augustus was. In het bestreden besluit heeft verweerder terecht overwogen dat van eiser verwacht mag worden dat eiser een deugdelijke verklaring geeft waarom hij op zijn verklaring terugkomt. De stelling in beroep dat hij dit heeft gecorrigeerd nadat hij op de hoogte is geraakt van de reisdata van eiseres, verklaart niet waarom eiser niet zelf in staat is om deze data te herinneren.
Onverwijlde asielaanvraag
8. Eisers voeren aan dat zij zich zo snel mogelijk hebben gemeld voor het indienen van de asielaanvragen. Volgens eisers dient 25 februari 2020 te worden aangemerkt als datum van de asielaanvragen, omdat zij op die datum hun asielwens kenbaar hebben gemaakt. Eisers verwijzen hierbij naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 25 juni 2020.
9. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eisers bij het inreizen van Nederland visumplichtig waren, maar dat zij niet over een visum beschikten. Daarnaast heeft eiser zich in een gemeente willen laten inschrijven met een vals bevonden Bulgaars paspoort. Dit is niet door eisers betwist. Gelet daarop heeft verweerder terecht overwogen dat de binnenkomst van eisers in Nederland niet rechtmatig was en dat getracht is het verblijf op een onrechtmatige wijze te verlengen.
10. Niet in geschil is dat eisers op 15 februari 2020 Nederland zijn ingereisd en dat op 1 maart 2020 de asielaanvragen zijn ondertekend. Dat eisers op 25 februari 2020 hun asielwens kenbaar hebben gemaakt bij de AVIMis niet gebleken. Echter, ook indien eisers worden gevolgd in hun stelling dat zij op 25 februari 2020 hun asielwens hebben geuit, hebben zij – nog altijd – niet onverwijld asiel aangevraagd, maar 10 dagen na aankomst in Nederland. Eisers hebben hiervoor geen gegronde reden gegeven. Het beroep op het arrest van het Hof van 25 juni 2020 kan eisers dan ook niet baten. Gelet hierop heeft verweerder de aanvragen van eisers terecht afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw.
11. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat Oekraïne kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst, zowel in het algemeen als specifiek ten aanzien van eiseres. Eiseres heeft dit niet bestreden. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres daarom eveneens terecht afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
12. Eisers voeren aan dat het terugkeerbesluit onvoldoende concreet is, omdat niet duidelijk is vermeld naar welk land wordt verwacht dat eiseres terugkeert. Daarbij verwijzen eisers naar het arrest van het Hof van 14 mei 2020.Als van eiseres wordt verwacht dat zij terugkeert naar Oekraïne had verweerder moeten toetsen aan artikel 8 van het EVRM. Tot slot voeren eisers aan dat verweerder een inreisverbod heeft opgelegd zonder een individuele belangenafweging te hebben gemaakt. Eiser wordt in zijn belangen geschaad als hij de Europese Unie niet meer kan inreizen, omdat hij voor zijn werkzaamheden als autohandelaar naar Roemenië moet reizen.
13. De rechtbank overweegt dat het aan eiseres uitgevaardigde terugkeerbesluit weliswaar niet uitdrukkelijk Oekraïne als land van bestemming vermeldt, maar dat gelet op het bestreden besluit wel is uitgegaan van Oekraïne als bestemming. Verweerder heeft in het bestreden besluit immers aangegeven dat voor eiseres Oekraïne als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Het beroep op het arrest van het Hof van 14 mei 2020 slaagt daarom niet. Uit de Terugkeerrichtlijnvloeit niet voort dat bij het uitvaardigen van een terugkeerbesluit getoetst moet worden of terugkeer in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
14. Uit rechtsoverweging 10 volgt dat verweerder de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw, kon verweerder bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Gelet op artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw vaardigt verweerder een inreisverbod uit tegen een vreemdeling die Nederland onmiddellijk moet verlaten. Eiser heeft voor het eerst in beroep aangevoerd dat hij vanwege zijn werk als autohandelaar wordt geschaad in zijn belangen door het opgelegde inreisverbod. Ter zitting heeft verweerder zich in het kader van de te verrichten belangenafweging op grond van artikel 66a, achtste lid, van de Vw niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat eiser voor zijn werkzaamheden naar Roemenië reist geen reden vormt om af te zien van het opleggen van het inreisverbod. Redengevend daarvoor is dat eiser zijn betoog in dit verband niet nader heeft onderbouwd.
15. De beroepen zijn ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.