ECLI:NL:RBDHA:2020:12863

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 698
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning na aangifte mensenhandel

Op 16 december 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een Nigeriaanse eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke was afgewezen door de Staatssecretaris. De afwijzing was gebaseerd op een besluit van het Openbaar Ministerie (OM) dat de aangifte van mensenhandel van de eiser niet tot een strafrechtelijk onderzoek zou leiden. Eiser had op 10 oktober 2019 aangifte gedaan van mensenhandel, maar het OM oordeelde dat zijn aanwezigheid niet noodzakelijk was voor de opsporing en vervolging van mensenhandel.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag, waarbij hij aanvoerde dat er voldoende informatie was verstrekt voor nader onderzoek en dat hij te maken had met discriminatie in Italië. De rechtbank overwoog dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat de beslissing van het OM cruciaal was voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een verblijfsvergunning rechtvaardigden en dat de hoorplicht niet was geschonden, aangezien verweerder op grond van de wet van het horen kon afzien.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 december 2020, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/698

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Saglik).

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Bij besluit van 28 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2020 middels een videoverbinding. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1992 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit.
Op 10 oktober 2019 heeft eiser aangifte gedaan van mensenhandel. Deze aangifte is ambtshalve aangemerkt als onderhavige aanvraag.
2. Verweerder heeft de aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.48 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en paragraaf B8/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) afgewezen, omdat het Openbaar Ministerie (OM) bij brief van 30 oktober 2019 beslist heeft dat de aangifte van eiser niet tot een nader strafrechtelijk onderzoek kan leiden en dat de aanwezigheid van eiser voor het OM niet noodzakelijk wordt geacht in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel.
3. Eiser voert in beroep aan dat er in het bestreden besluit ten onrechte niet wordt ingegaan op de omstandigheid dat er door hem voldoende informatie is verstrekt om nader onderzoek te doen naar mensenhandel.
Vanwege zijn Afrikaanse afkomst heeft eiser in Italië te maken met discriminatie. In dit verband wordt verwezen naar het overgelegde artikel van The Guardian “More than half of Italians in poll say racist acts are justifiable” van 12 november 2019. Daarnaast is er ook in Italië momenteel sprake van corona. Eiser is van mening dat hij bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan aan hem een verblijfsvergunning dient te worden verleend. Daarnaast had verweerder hem moeten horen tijdens de bezwaarprocedure.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de aanvraag voor de verblijfsvergunning heeft afgewezen en zal hieronder uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4.2
Een verblijfsvergunning op grond van een aangifte mensenhandel heeft als doel om een slachtoffer van mensenhandel de mogelijkheid te geven om mee te werken aan een strafrechtelijk onderzoek. De beslissing van het OM over het instellen van een strafrechtelijk onderzoek en de noodzaak van het verblijf van eiser in Nederland is daarom van groot belang. In de brief van 30 oktober 2019 heeft het OM vermeld dat de aanwezigheid van eiser niet noodzakelijk wordt geacht in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel omdat er geen nader onderzoek zal plaatsvinden en er geen vervolging wordt ingesteld. Nu het strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de aangifte van eiser is geseponeerd, voldoet hij niet langer aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 3.48, eerste lid van het Vb 2000 en paragraaf B8/3 van de Vc 2000. Dat eiser het niet eens is met de beslissing van het OM kan hier niet aan afdoen, aangezien hij zich hierover enkel kan beklagen bij het OM. De aanvraag is dan ook terecht en op goede gronden afgewezen.
4.3
Wat eiser verder naar voren heeft gebracht, kan evenmin afdoen aan verweerders besluit. De stelling dat eiser in Italië problemen zal ondervinden door racisme kan in deze procedure niet aan de orde komen, aangezien het besluit niet ziet op de overdracht van eiser en de rechtbank zich hierover tijdens de asielprocedure al heeft uitgesproken. De omstandigheid dat ook in Italië sprake is van corona kan eventueel een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel zijn, maar maakt niet dat verweerder af had moeten zien van het afwijzen van de aanvraag. Aangezien eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat verweerder op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het beleid had moeten afwijken.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van schending van de hoorplicht. Verweerder mag op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het bezwaar heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel bestond over de conclusie dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Maas, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.