ECLI:NL:RBDHA:2020:12919
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 in het kader van uitzetting en medische zorg in Suriname
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Surinaamse man geboren in 1973, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor uitstel van vertrek op medische gronden. De rechtbank oordeelde dat de BMA-adviezen, die de medische situatie van eiser en de beschikbaarheid van zorg in Suriname beoordeelden, voldoende inzichtelijk en concludent waren. Eiser had geen concrete aanknopingspunten aangedragen om aan de juistheid of volledigheid van deze adviezen te twijfelen.
De rechtbank stelde vast dat de noodzakelijke medische behandeling in Suriname beschikbaar was en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij persoonlijk geen toegang zou hebben tot deze zorg. Eiser had weliswaar e-mails overgelegd van zorginstellingen in Suriname, maar deze waren al betrokken bij het BMA-advies en boden geen nieuwe informatie die de conclusies van het BMA tegensprak. De rechtbank oordeelde verder dat de staatssecretaris zijn vergewisplicht had nageleefd door te zorgen voor een fysieke overdracht aan een psychiater in Suriname en dat de uitzetting van eiser niet zou plaatsvinden als deze overdracht niet kon worden gerealiseerd.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting te verbieden. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat zijn medische situatie zou verslechteren door de uitzetting en dat de staatssecretaris de relevante omstandigheden voldoende had onderzocht.