ECLI:NL:RBDHA:2020:13005

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
AWB 20/3059
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor medische behandeling wegens gebrek aan medische noodsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor het doel 'medische behandeling'. Eiseres, een Marokkaanse vrouw, had op 29 september 2019 een aanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 25 november 2019 werd afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 14 april 2020 kennelijk ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde. Tijdens de zitting op 17 september 2020 werd eiseres bijgestaan door haar gemachtigde en was er een tolk aanwezig.

De rechtbank overwoog dat eiseres niet voldeed aan het mvv-vereiste, dat vereist is voor de aanvraag van een verblijfsvergunning. De staatssecretaris had een advies van de Bureau Medische Advisering (BMA) ingewonnen, waaruit bleek dat er geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten was. Eiseres had aangevoerd dat zij bij terugkeer naar Marokko in een medische noodsituatie zou komen, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris het BMA-advies terecht had gevolgd. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een vrijstelling van het mvv-vereiste rechtvaardigden.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag van eiseres terecht had afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/3059

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,
V-nummer: […]
gemachtigde: mr. C.G. Matze,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. E. van Hoof.

Procesverloop

Bij besluit van 25 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel ‘medische behandeling’ afgewezen.
Bij besluit van 14 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden in Breda op 17 september 2020. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig tolk Y. E-Rramdani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Marokkaanse nationaliteit. Zij is op 4 maart 2017 Nederland ingereisd en verblijft sindsdien bij haar broer. Op 8 mei 2018 heeft zij een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier artikel 8 EVRM [1] /humanitair ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 8 januari 2019 afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, bij uitspraak van 25 oktober 2019 [2] ongegrond verklaard. Het besluit van 8 januari 2019 staat in rechte vast.
2. Vervolgens heeft eiseres op 29 september 2019 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel ‘medische behandeling’ ingediend vanwege haar psychische en lichamelijke klachten. Op verzoek van verweerder heeft BMA [3] op 29 oktober 2019 een advies uitgebracht over de medische situatie van eiseres.
3. Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet beschikt over een geldige mvv [4] en zij niet voor vrijstelling van het mvv-vereiste in aanmerking komt vanwege haar gezondheidssituatie, zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw [5] . Volgens verweerder volgt uit het BMA-advies dat geen medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht bij het uitblijven van medische behandeling en dat eiseres kan reizen. In de overige door eiseres aangevoerde omstandigheden heeft verweerder evenmin aanleiding gezien om haar vrij te stellen van het mvv-vereiste.
4. Eiseres heeft hiertegen aangevoerd dat het besluit onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd is. Volgens eiseres heeft zij aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Marokko in een medische noodsituatie terecht zal komen. Ter nadere onderbouwing overlegt zij medische informatie van de orthopedisch chirurg en informatie over de aanmeting van orthopedische schoenen. Zij stelt dat behandeling in Marokko voor haar niet toegankelijk is, onder meer vanwege de lange reisafstand tussen haar woonplaats en Casablanca of Rabat waar de behandeling plaatsvindt. Bovendien heeft zij daar geen sociaal netwerk. Zij is van mening dat verweerder aan BMA had moeten vragen te beoordelen hoe haar gezondheidstoestand zich bij terugkeer naar verwachting zal ontwikkelen bij het uitblijven van behandeling. Tot slot stelt eiseres dat het belang van familie- en gezinsleven door verweerder onvoldoende in de beoordeling is betrokken; zij stelt dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen haar en haar broer en/of andere broer en zussen.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Niet in geschil is dat eiseres niet beschikt over een mvv, terwijl dit wel vereist is. Op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw is vrijstelling van het mvv-vereiste mogelijk op medische gronden. In paragraaf B1/4.1 van de Vc [6] is opgenomen dat voor deze vrijstelling dient te worden beoordeeld of de vreemdeling in staat is te reizen en of er bij het uitblijven van behandeling binnen drie maanden een medische noodsituatie zal ontstaan.
6. Verweerder heeft BMA gevraagd om dit voor de situatie van eiseres te beoordelen.
Het BMA-advies van 29 oktober 2019 is gebaseerd op informatie afkomstig van de behandelend orthopedisch chirurgen en de huisarts van eiseres. De arts van BMA constateert dat er na een enkelbreuk in 1980 in toenemende mate afwijkingen aan het linker enkelgewricht van eiseres zijn ontstaan. Er is nog maar weinig beweeglijkheid in de enkel en zij kan niet zonder pijn lopen. Eiseres heeft een orthopeed geraadpleegd voor een hersteloperatie, die heeft haar doorverwezen naar een andere orthopeed die haar tijd heeft gegeven om na te denken over de ingreep. Niet te voorspellen is of hiermee de functie verbetert en zo ja, in welke mate. Mocht er een traject starten, dan geven de behandelaars aan dat dit een jaar zal duren. Zonder operatie zal de toestand van de enkel gelijk blijven en kan zij zich slechts met hulpmiddelen verplaatsen. De verzekeringsarts verwacht bij het uitblijven van de behandeling aan de enkel geen medische noodsituatie op korte termijn, want er is geen sprake van een levensbedreigend ziektebeeld. Er is sprake van een loopprobleem dat met hulpmiddelen opgelost kan worden. Ook wordt geconcludeerd dat eiseres in staat is om te reizen; er wordt wel een verplaatsvoorziening geadviseerd voor de langere afstanden op vliegvelden.
7. Op 6 maart 2020 heeft eiseres nieuwe medische informatie van 20 februari 2020 overgelegd, waaruit volgens haar blijkt dat haar mentale gesteldheid erg achteruit gaat. Verweerder heeft dit stuk voorgelegd aan BMA. In het advies van 24 maart 2020 concludeert de verzekeringsarts van BMA dat het advies van 29 oktober 2019 gehandhaafd kan worden onder enige aanvullingen. Uit de overgelegde informatie komen geen levensbedreigende symptomen naar voren. Er zijn weliswaar psychische klachten die reden hebben gevormd voor verwijzing naar POH-GGZ, maar er wordt geen toestand beschreven waarin gedwongen behandeling of opname noodzakelijk is. Het feit dat een GGZ-instelling haar niet in behandeling neemt vanwege het ontbreken van een zorgverzekering past hierbij; noodzakelijke zorg wordt in Nederland altijd gegeven.
8. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [7] moet verweerder, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich ingevolge artikel 3:2 van de Awb [8] ervan vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat advies.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het BMA-advies aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen, omdat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Wat eiseres daartegen heeft aangevoerd, heeft verweerder als onvoldoende kunnen aanmerken om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van het advies. Zoals verweerder in zijn verweerschrift en ter zitting terecht heeft gesteld, komt de medische problematiek uit de in beroep overgelegde stukken, waaronder de brief van de orthopedisch chirurg van 29 juni 2020, overeen met de medische klachten zoals deze zijn genoemd in het BMA-advies. Uit deze stukken blijkt niet dat eiseres op korte termijn blijvend invalide wordt wanneer zij zonder operatie terug moet naar Marokko of dat er bij het uitblijven van een behandeling voor haar psychische klachten een medische noodsituatie te verwachten valt. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om BMA om een aanvullend advies te vragen. Omdat er geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten valt, was verweerder evenmin gehouden om nader onderzoek te doen naar de vraag of de behandeling voor eiseres in Marokko toegankelijk is. Verweerder heeft zich op basis van het BMA-advies dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de medische situatie van eiseres geen reden geeft om haar vrij te stellen van het mvv-vereiste.
10. Op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb [9] is vrijstelling van het mvv-vereiste ook mogelijk als uitzetting in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit echter terecht op het standpunt gesteld dat een beroep op artikel 8 van het EVRM niet kan slagen. Deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, heeft in de uitspraak van 25 oktober 2019 namelijk al geoordeeld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar broer en/of andere broer en zussen. Zij heeft hierover in deze procedure geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen; de medische klachten kunnen niet als zodanig worden aangemerkt. Eiseres komt op deze grond daarom evenmin in aanmerking komt voor een vrijstelling van het mvv-vereiste.
11. De rechtbank is verder van oordeel dat gesteld noch gebleken is dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan eiseres dient te worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres dan ook terecht afgewezen.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.Zaaknummer AWB 19/879
3.Bureau Medische Advisering
4.Machtiging tot voorlopig verblijf
5.Vreemdelingenwet 2000
6.Vreemdelingencirculaire
7.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674
8.Algemene wet bestuursrecht
9.Vreemdelingenbesluit 2000