In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een vreemdeling, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Duitsland als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat de Duitse asielprocedure gebreken vertoont, met name op het gebied van gefinancierde rechtsbijstand en de bescherming tegen racisme.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank wijst erop dat de Duitse autoriteiten hebben gegarandeerd dat zij eisers verzoek om internationale bescherming zullen behandelen. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat hij in Duitsland niet de bescherming kan krijgen die hem toekomt, en zijn argumenten over racisme en discriminatie zijn niet onderbouwd.
De rechtbank concludeert dat de overdracht naar Duitsland niet onrechtmatig is, ook al kan deze op dit moment niet worden uitgevoerd vanwege de coronamaatregelen. Het beroep van eiser wordt kennelijk ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten binnen zes weken na bekendmaking.