ECLI:NL:RBDHA:2020:13156

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
8776072 EJ VERZ 20-85431
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever wegens verstoorde arbeidsverhouding met toekenning transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 24 november 2020 uitspraak gedaan over het verzoek van Lehmann & Troost B.V. tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder], die sinds 1 november 2006 als transportplanner in dienst was. Lehmann verzocht om ontbinding op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, waarbij zij stelde dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. De werknemer had zich op 26 november 2018 arbeidsongeschikt gemeld en na een langdurig re-integratietraject, dat door verschillende belemmeringen werd gekenmerkt, was er een conflict ontstaan over zijn terugkeer naar het werk. De kantonrechter oordeelde dat de re-integratie-inspanningen van Lehmann voldoende waren en dat de werknemer niet ernstig verwijtbaar had gehandeld. De rechter concludeerde dat de arbeidsrelatie zodanig verstoord was dat deze beëindigd moest worden, met toekenning van de transitievergoeding van € 26.860,= aan de werknemer. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 januari 2021. De kosten van de procedure werden voor een deel aan de werknemer opgelegd, omdat hij in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda
zaaknr.: 8776072 EJ VERZ 20-85431
Beschikking van de kantonrechter d.d. 24 november 2020 in de zaak van:
de besloten vennootschap
Lehmann & Troost B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Waddinxveen,
verzoekende partij,
hierna te noemen: Lehmann,
gemachtigde: mr. M.J.A. Gaber,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. B. Cornelissen.

1.Het verloop van de procedures

De kantonrechter heeft kennis genomen van de navolgende stukken, waaruit tevens het verloop van de procedure blijkt:
- het verzoekschrift, ingekomen ter griffie van dit gerecht op 24 september 2020;
- het verweerschrift, tevens houdende (voorwaardelijke) tegenverzoeken;
- de pleitaantekeningen van mr. Gaber;
- de pleitaantekeningen van mr. Cornelissen;
- de aantekeningen die de griffier heeft gemaakt tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak op 29 oktober 2020.

2.De overwegingen

2.1
Lehmann verzoekt in deze procedure, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e BW en artikel 7:669 lid 3 sub g, althans op grond van artikel 7:669 lid 3 sub i BW, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van de procedure.
2.2
Lehmann legt het volgende aan haar verzoek ten grondslag. Zij is actief in de import en export van groente en fruit. [verweerder] is sinds 1 november 2006 bij haar in dienst als transportplanner, tegen een salaris ad € 4.650,= bruto per maand, te vermeerderen met 8,33% vakantiebijslag en emolumenten, waaronder een in bruikleen gegeven auto en een mobiele telefoon. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is gesloten voor onbepaalde tijd. Op deze overeenkomst is de CAO voor de Groothandel in Aardappelen, Groente en Fruit van toepassing. [verweerder] heeft zich op 26 november 2018 arbeidsongeschikt gemeld voor zijn werk. Lehmann heeft direct na zijn ziekmelding contact met hem opgenomen en is daarna contact met hem blijven onderhouden. Op 24 mei 2019 oordeelde de bedrijfsarts dat hij met ingang van week 24/2019 voorzichtig kon beginnen met re-integratie. Blijkens het verslag van de bedrijfsarts d.d. 16 juli 2019 was hij van oordeel dat het medisch gezien haalbaar moest zijn om in 6-8 weken het eigen werk op te bouwen naar volledig. Hij adviseerde partijen om zijn advies en de belemmerende factoren voor een succesvolle start van de re-integratie te bespreken, en om samen een werkopbouwplan te maken. Bij stagnatie adviseerde hij mediation. Dat er voor de succesvolle start van de re-integratie belemmeringen zouden zijn, wekte de verbazing van Lehmann, omdat zij daar in de voorafgaande periode niets van had gemerkt. Naar aanleiding van het advies van de bedrijfsarts heeft Lehmann op 16 juli 2019 contact opgenomen met [verweerder] om met hem een afspraak te maken. [verweerder] gaf aan dat hij eerst overleg wilde voeren met zijn jurist. Vervolgens hebben partijen op 19 juli 2019 met elkaar gesproken. Lehmann heeft bij die gelegenheid een voorstel gedaan voor een werkopbouwplan. Tijdens dit gesprek gaf [verweerder] te kennen dat hij teleurgesteld was in de persoonlijke betrokkenheid van Lehmann tijdens zijn ziekte en over het feit dat zij geen aandacht had besteed aan zijn 12,5 jaar dienstjubileum. Nadat daarover was gesproken was de lucht geklaard. Conform het overeengekomen werkopbouwplan zou [verweerder] op 22 juli 2019 weer komen werken. Lehmann gaf echter aan eerst overleg te willen met zijn casemanager bij de Arbodienst Zakenwijzer en de bedrijfsarts. Aldus is [verweerder] op 22 juli 2019 niet op het werk verschenen. Op 23 juli 2019 heeft onder de leiding van de casemanager van [verweerder] een vervolggesprek plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek kwam [verweerder] met een vijftal nieuwe ‘belemmerende’ factoren. Deze zijn besproken en afgerond. Op de vraag of het aangepaste werkopbouwplan zijn instemming had, antwoordde hij dat hij daarover eerst overleg wilde voeren met de bedrijfsarts. Op 24 juli 2019 liet de bedrijfsarts aan Lehmann weten dat [verweerder] kon starten met zijn re-integratie volgens het op 19 juli 2019 met hem besproken, op 23 juli 2019 aangepaste werkopbouwplan. Op 25 juli 2019 stelde [verweerder] zich op het standpunt dat de casemanager van Zakenwijzer geen gecertificeerd mediator was en dat hij officiële mediation wilde en overleg wilde voeren met zijn jurist. In week 31-32/2019 heeft Lehmann contact gehad met de jurist van [verweerder] . Op de vragen van Lehmann welke ‘belemmerende’ factoren er waren en of het aangepaste werkopbouwplan de instemming had van [verweerder] , kwam geen antwoord. Op 28 augustus 2019 vond op verzoek van [verweerder] mediation plaats. Op 29 augustus 2019 liet [verweerder] weten dat hij Lehmann een voorstel ging doen voor de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. Op 6 september 2019 laat hij weten dat hij akkoord kan gaan met de beëindiging van zijn dienstverband indien hem en ontslagvergoeding wordt betaald ad € 80.000,=. Lehmann heeft dit voorstel niet geaccepteerd. [verweerder] kon wat haar betreft re-integreren. Op 18 september 2019 heeft de mediator contact opgenomen om te bezien wat de stand van zaken was. [verweerder] heeft toen gezegd dat hij een tweede mediationbijeenkomst wilde. Lehmann heeft gezegd dat zij dit alleen wilde indien dit zou gaan over uitsluitend de re-integratie van [verweerder] . Ofschoon partijen en de mediator dit tot uitgangspunt hebben genomen, heeft [verweerder] zich hieraan niet gehouden. Op 15 oktober 2019 wilde hij alleen spreken over de voorwaarden waarop partijen hun relatie zouden beëindigen. Om [verweerder] tegemoet te komen heeft Lehmann hem voorgesteld om de relatie op termijn te beëindigen en hem outplacement aan te bieden. [verweerder] ging hier niet mee akkoord. Vervolgens is de nieuwe jurist van [verweerder] zich op het standpunt gaan stellen dat Lehmann schuld had aan de uitval van [verweerder] en voorts, dat hij over de afgelopen vijf jaar een forse loonvordering had op haar. Daarmee werd duidelijk dat hij steeds meer het conflict zocht met Lehmann. Lopende de discussie hierover vernam Lehmann van de bedrijfsarts dat [verweerder] had te kampen met een terugval. Aldus kon de re-integratie in de periode van november 2019 tot en met januari 2020 niet alsnog worden opgestart. Op 21 november 2019 heeft Lehmann het UWV om een deskundigenoordeel gevraagd over haar re-integratie inspanningen gedurende het eerste ziektejaar. Op 20 december 2019 oordeelde de deskundige dat haar inspanningen voldoende waren. Op 22 januari 2020 oordeelde de bedrijfsarts dat er weer zicht kwam op benutbare mogelijkheden. Op een termijn van 3-4 weken zou [verweerder] opnieuw bij de bedrijfsarts moeten komen voor het opstellen van een inzetbaarheidsprofiel. Op 3 februari 2020 stelt [verweerder] aan Lehmann voor om de relatie per 31 mei 2020 te beëindigen tegen de betaling van een ontslagvergoeding ad € 60.000,=. Lehmann heeft dit voorstel afgewezen. [verweerder] kon komen re-integreren. Op 19 februari 2020 liet de bedrijfsarts weten dat er een stabiliserend medisch beeld was ontstaan. Het advies was om een arbeidsdeskundig onderzoek aan te vragen. Op 26 februari 2020 deed [verweerder] opnieuw een beëindigingsvoorstel aan Lehmann, inhoudende de beëindiging van de relatie tegen de betaling van de transitievergoeding. Lehmann liet weten dat zij daaraan mee wil werken, maar niet bereid is om een vergoeding te betalen. Op 18 maart 2020 is op advies van Zakenwijzer re-integratie in spoor 2 ingezet. Op 10 april 2020 liet de arbeidsdeskundige weten dat [verweerder] weliswaar nog arbeidsongeschikt is voor het eigen werk in de volle omvang, maar dat hij kan starten met re-integratie voor 2 uur per dag. Op 21 april 2020 adviseerde de bedrijfsarts om conform het advies van de arbeidsdeskundige te gaan re-integreren. Op 24 april 2020 heeft Zakenwijzer een afspraak gemaakt voor 14 mei 2020 teneinde te spreken over het opstarten van de re-integratie in spoor 1. Op 12 mei 2020 is Lehmann benaderd door een nieuwe gemachtigde van [verweerder] . Hij stelt zich op het standpunt dat re-integratie in spoor 1 in niemands belang is, dat [verweerder] arbeidsongeschikt is, dat hij een reden zal verzinnen waarom het overleg op 14 mei 2020 geen doorgang kan vinden, dat de re-integratie in spoor 1 feitelijk niet plaats moet vinden en dat na verloop van tijd aan het UWV wordt gemeld, in strijd met de waarheid, dat de re-integratie in spoor 1 is mislukt en voorts, dat niet is uit te sluiten dat zich het fenomeen van de wonderbaarlijke genezing zich zou kunnen manifesteren. Tijdens het overleg van 14 mei 2020 heeft de nieuwe gemachtigde van [verweerder] dit herhaald. [verweerder] heeft tijdens dat overleg gezegd dat hij zijn werk volledig kan hervatten. Lehmann spreekt hierover haar verbazing uit. Zij neemt het standpunt in dat door middel van een uren-opbouwschema de re-integratie in spoor 1 moet worden ingezet, waarbij [verweerder] door de re-integratie coach zal worden begeleid. Het is haar bedoeling om [verweerder] , die gedurende 1,5 jaar niet heeft gewerkt, conform het advies van de arbeidsdeskundige door opbouw en coaching terug te laten groeien naar het eigen werk. Op 20 mei 2020 heeft Lehmann aan [verweerder] een urenopbouw-schema gegeven dat voorzag in de start van de werkzaamheden op 25 mei 2020 voor vijf uur per dag gedurende vijf dagen per week van 13.00 uur tot 18.00 uur. Op 28 mei 2020 laat [verweerder] aan de bedrijfsarts weten dat hij per 14 mei 2020 volledig is hersteld. Op 25 mei 2020 heeft [verweerder] zijn werk hervat conform het zojuist bedoelde urenopbouw-schema. [verweerder] heeft zich vervolgens op het werk van zijn slechtste kant laten zien. Hij zat als een robot achter zijn bureau, meed ieder contact met collega’s, begroette niemand, was bot, deed alleen werk wat hem werd aangereikt en is afwachtend. Onderwijl heeft hij alleen aandacht voor zijn mobiele telefoon. Lehmann heeft getracht om [verweerder] succesvol te laten re-integreren. Zij heeft de voortgang dagelijks willen evalueren, maar [verweerder] heeft daaraan geen medewerking willen verlenen. Hij wilde niet re-integreren; hij had zich immers volledig hersteld gemeld. [verweerder] miskende dat hij ruim 1,5 jaar uit het arbeidsproces was geweest en niet de performance liet zien die een gezonde medewerker op zijn plek wel laat zien. Aangezien [verweerder] de re-integratie verslagen niet in ontvangst wilde nemen heeft Lehmann deze steeds per post aan hem verstuurd. De sfeer verslechterde sterk. Op 5 juni 2020 heeft Lehmann geconcludeerd dat de re-integratie in spoor 1 door toedoen van [verweerder] was mislukt. Zij heeft [verweerder] verzocht naar huis te gaan. [verweerder] heeft dit ten onrechte opgevat als een ontslag op staande voet. Vervolgens heeft Lehmann [verweerder] willen laten re-integreren in het 2e spoor. Wat [verweerder] betreft was dit niet aan de orde, omdat hij zich per 14 mei 2020 volledig hersteld had gemeld. Lehmann heeft hem daarop laten weten dat zij haar loondoorbetalingsverplichting zou opschorten indien hij op 12 juni 2020 niet zou komen praten over zijn re-integratie in spoor 2. Aangezien hij toen niet is komen praten, heeft Lehmann de loonstop uitgevoerd. Op advies van Zakenwijzer heeft Lehmann op 2 juni 2020 een deskundigenoordeel gevraagd bij het UWV over de vraag of [verweerder] zijn eigen werk weer volledig kan doen zonder aanpassing van zijn taken en uren. Op 17 augustus 2020 oordeelde de deskundige dat [verweerder] per 14 mei 2020 geschikt was voor het uitvoeren van de bedongen arbeid. Lehmann is van mening dat dit oordeel niet in stand kan blijven, omdat dit evident onjuist is. Lehmann voelt zich hierin gesteund door het oordeel van de bedrijfsarts. Hij heeft aangegeven dat het vanwege het langdurig arbeidsverzuim, de grote afstand tot het arbeidsproces en het moeizame terugkeerproces in de arbeid goed zou zijn om de re-integratie stapsgewijs te laten verlopen en tijdcontigent de uren en taken op te bouwen met als doel de drempel voor terugkeer te verlagen en de kans op een succesvolle re-integratie te vergroten. Dit oordeel is geheel in lijn met het oordeel van de arbeidsdeskundige. De deskundige van het UWV heeft ten onrechte alleen [verweerder] gehoord, telefonisch en niet fysiek, en pas op 14 augustus 2020. Lehmann heeft verzocht om de herziening van het oordeel van de deskundige. Op 19 augustus 2020 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat [verweerder] per 19 augustus 2020 geschikt is voor de bedongen arbeid, maar dat na 4-6 weken een duurzaamheidstest is uit te voeren. Naar aanleiding van dit oordeel heeft Lehmann de loondoorbetaling per 19 augustus 2020 hervat. Van haar kan in redelijkheid echter niet worden gevergd om [verweerder] toe te laten tot het werk. Herplaatsing is niet mogelijk. [verweerder] heeft zich volstrekt onmogelijk gemaakt binnen het bedrijf van Lehmann. De arbeidsovereenkomst tussen partijen behoort in de gegeven omstandigheden te worden beëindigd op de in het verzoek aangegeven gronden.
2.3
[verweerder] verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
a. het verzoek van Lehmann af te wijzen;
Subsidiair, bij toewijzing van het verzoek:
b. Lehmann te veroordelen om aan [verweerder] te betalen de transitievergoeding ten bedrage van € 26.860,= bruto;
c. voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd op grond van artikel 7:669 lid 1 sub i BW, Lehmann te veroordelen (artikel 7:671b lid 8 BW) om aan [verweerder] te betalen een bedrag ad € 13.430,= bruto;
d. Lehmann te veroordelen om aan [verweerder] te betalen een billijke vergoeding zoals bedoeld in artikel 7:681 lid 1 BW ad € 50.000,= bruto;
e. Lehmann te veroordelen om een correcte eindafrekening te doen per datum einde dienstverband waarin in elk geval de vakantietoeslag en de opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen worden betrokken;
Primair en subsidiair:
f. Lehmann te veroordelen in de kosten van de procedure.
2.4
[verweerder] legt het volgende aan zijn verzoeken ten grondslag. Hij is geboren op [geboortedatum] 1970 en is op 1 november 2006 in dienst getreden bij Lehmann in de functie van Transportplanner. Op deze arbeidsovereenkomst is de door Lehmann genoemde CAO van toepassing. [verweerder] heeft tijdens zijn dienstverband steeds goed gefunctioneerd. Hij verdiende laatstelijk bij haar een salaris ad € 4.650,= bruto per maand, exclusief emolumenten. [verweerder] is op 26 november 2018 met ernstige burn out klachten uitgevallen. Hij werkte vanaf zijn indiensttreding tot aan zijn ziekmelding structureel van maandag tot en met vrijdag van circa 07.15 uur zonder pauze tot circa 19.15 uur en op de zaterdagochtenden. Daarnaast kwam het regelmatig voor dat hij door de weeks en zelfs op zondagen in de avonden en nachten werd gebeld. Gedurende de eerste vijf maanden na zijn uitval heeft Lehmann nauwelijks enige belangstelling voor [verweerder] getoond. Tijdens zijn arbeidsongeschiktheid heeft Lehmann zijn tankpas geblokkeerd en is hem gezegd dat hij de bedrijfsauto, de mobiele telefoon en de sleutels had in te leveren, terwijl zij geen aandacht heeft besteed aan zijn 12,5 jarige jubileum per 1 april 2019. Daarmee gaf zij hem het gevoel gegeven dat hij al met een been buiten stond. Lehmann heeft pas na de ommekomst van zijn eerste ziektejaar een plan van aanpak toegezonden. [verweerder] heeft bijna anderhalf jaar tijd nodig gehad om van zijn burn out te herstellen. Lehmann had daar nauwelijks begrip voor. Op 16 juli 2019 oordeelde de bedrijfsarts dat [verweerder] met zijn re-integratie kon starten. Hij adviseerde partijen een werkopbouwplan te maken en de belemmerende factoren voor de start van de re-integratie te bespreken. Dat gesprek vond plaats op 19 juli 2019. Tijdens dat gesprek komt onder meer aan de orde dat [verweerder] zich door toedoen van Lehmann geen lid meer voelt van het Lehmann-team. Over het door Lehmann opgestelde werkopbouwplan bleek geen constructief overleg mogelijk. Volgens dit plan diende hij dadelijk op 22 juli 2019 voor 4 uur per dag te beginnen, waarna binnen 7 weken de werkweek weer als vanouds moest zijn. [verweerder] is daarvan in paniek geraakt. Hij vond het opbouwplan niet reëel en was bang binnen korte tijd opnieuw uit te zullen vallen. Over het werkopbouwplan wilde hij overleg met zijn casemanager en de bedrijfsarts. Op 23 juli 2019 hebben partijen in aanwezigheid van de casemanager nader overleg gevoerd. Tijdens dit gesprek bracht [verweerder] opnieuw ter sprake dat hij zich geen lid meer voelt van het Lehman-team. Lehmann nam tijdens dit gesprek ten onrechte het standpunt in dat hij gedurende zijn dienstverband niet goed zou hebben gefunctioneerd. Lehmann heeft [verweerder] hiermee gekwetst. Het werkopbouwplan is tijdens het gesprek van 23 juli 2019 besproken. Wat [verweerder] betreft was dit te ambitieus. Hij wilde meer tijd om zijn werkzaamheden op te bouwen. Lehmann heeft het plan desondanks niet serieus willen aanpassen. Op 25 juli 2019 besprak [verweerder] met zijn casemanager dat hij de ontstane problemen wil oplossen door middel van mediation. Zijn casemanager zei hem om na te denken over de beëindiging van het dienstverband. Op 28 augustus 2019 heeft de eerste mediationbijeenkomst plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek is besproken dat onderzocht zou worden of partijen een vaststellingsovereenkomst zouden kunnen sluiten. Over de hervatting van het werk werd geen overeenstemming bereikt. Op 18 september 2019 informeerde de mediator of een tweede bijeenkomst wenselijk was. [verweerder] was daarover positief, maar Lehmann liet weten alleen te willen praten over zijn re-integratie. In oktober 2019 constateerde de bedrijfsarts dat [verweerder] had te kampen met een terugval, met hernieuwd medische klachten. Hij adviseerde behandeling. Vanaf januari 2020 is het met [verweerder] bergopwaarts gegaan. Uit de rapportage van het arbeidsdeskundig onderzoek dat op 10 maart 2020 heeft plaatsgevonden blijkt dat [verweerder] weer belastbaar was voor werkzaamheden in zijn eigen functie. Voorafgaand aan de werkhervatting moesten partijen overleg voeren over de werkzaamheden, de werktijden en de wederzijdse verwachtingen alsmede over de (tijdelijke) beperkingen in de belastbaarheid. Partijen hebben op 14 mei 2020 overleg gevoerd. Tijdens dat gesprek heeft [verweerder] zich volledig hersteld gemeld. Op 28 mei 2020 heeft hij dit gemeld aan de Arbodienst. Helaas heeft Lehmann zijn herstelmelding niet geaccepteerd. Zij heeft hem niet in de gelegenheid willen stellen om zijn werkzaamheden als Transportplanner in volle omvang te verrichten, omdat hij niet volledig arbeidsgeschikt zou zijn. Bovendien heeft zij de salarisbetalingen aan [verweerder] met ingang van 14 mei 2020 zonder opgave van redenen gestaakt. Uiteindelijk heeft Lehmann hem voor een beperkt aantal uren, van 13.00 uur tot 18.00 uur te werk gesteld. Hem werd niet toegestaan zijn eigen werkzaamheden te verrichten en hij kreeg geen toegang tot de geautomatiseerde systemen van het bedrijf. [verweerder] heeft tevergeefs gepoogd vanaf 25 mei 2020 zijn werkzaamheden weer op te pakken, maar dit is hem door Lehmann onmogelijk gemaakt. [verweerder] mocht niet achter zijn eigen bureau zitten, hij mocht niet ’s ochtends werken en zijn collega’s mochten niet met hem praten. Ondanks deze pesterijen heeft [verweerder] zijn best gedaan. Hij ontving vanaf 25 mei 2020 vrijwel dagelijks intimiderende e-mailberichten van de re-integratiecoach. Deze coach had kennelijk de opdracht om, ofschoon [verweerder] zich volledig hersteld had gemeld, de re-integratie van [verweerder] te forceren. Aan [verweerder] werden vrijwel dagelijks evaluatieverslagen ter ondertekening voorgelegd, waaruit zou moeten blijken dat hij niet functioneerde. Vanaf 27 mei 2020 werd hij dagelijks rond de klok van 16.30 uur in de spreekkamer van de directie geroepen, waar hem steevast op denigrerende en intimiderende toon te kennen werd gegeven dat zijn werk niet in orde was. Op 5 juni 2020 heeft Lehmann [verweerder] naar huis gestuurd en heeft hij afscheid moeten nemen van zijn collega’s. [verweerder] verkeerde op dat moment in de veronderstelling dat hij op staande voet was ontslagen, maar dat bleek niet het geval. [verweerder] heeft vervolgens het UWV verzocht om een deskundigenverklaring af te geven betreffende zijn arbeidsgeschiktheid per 14 mei 2020. Nadat op 17 augustus 2020 werd bevestigd dat hij volledig was hersteld, heeft Lehmann de loonbetaling per 19 augustus 2020 hervat. [verweerder] heeft zich wat zijn re-integratie steeds constructief en flexibel opgesteld. Lehmann heeft hem van aanvang af onder druk gezet om te komen werken, terwijl hij daartoe nog niet in staat was. Vanaf het moment dat hij zich hersteld heeft gemeld, heeft Lehmann welbewust aangestuurd op escalatie. Het is niet juist dat [verweerder] verwijtbaar heeft gehandeld. Lehmann heeft zich daarentegen wel als slecht werkgever gedragen, door hem, na zijn herstelmelding, niet tot het werk toe te laten en hem ten onrechte te schorsen. Lehmann heeft na de herstelmelding van [verweerder] geen enkele poging ondernomen om tot een succesvolle samenwerking te komen. Omdat Lehmann daartoe geen pogingen heeft ondernomen, kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van een duurzaam en onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding. [verweerder] is, indien het verzoek van Lehmann wordt afgewezen, bereid om van de samenwerking opnieuw een succes te maken. Lehmann dient daaraan haar medewerking te verlenen. Het beroep van Lehmann op de i grond is niet onderbouwd. Indien het verzoek van Lehmann wel voor toewijzing in aanmerking komt, heeft [verweerder] aanspraak op de transitievergoeding ad € 26.860,= bruto. Aangezien Lehmann ernstig verwijtbaar heeft gehandeld kan hij verder aanspraak maken op de billijke vergoeding. Deze vergoeding is in de gegeven omstandigheden te stellen op een bedrag ad € 50.000,=.
2.5
De kantonrechter overweegt het volgende.
2.6
Op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd en de in het geding gebrachte producties staat het volgende vast. [verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1970, is op 1 november 2006 in dienst getreden bij Lehmann in de functie van Transportplanner. Op deze arbeidsovereenkomst is de CAO voor de Groothandel in Aardappelen, Groente en Fruit van toepassing. [verweerder] heeft tijdens zijn dienstverband naar behoren gefunctioneerd. Hij verdiende laatstelijk bij haar een salaris ad € 4.650,= bruto per maand, te vermeerderen 8,33% vakantiebijslag en emolumenten. [verweerder] is op 26 november 2018 met ernstige burn out klachten uitgevallen. Op 16 juli 2019 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat [verweerder] kon starten met zijn re-integratie, met het advies aan partijen om een werkopbouwplan te maken. De inzet was volledige werkhervatting op een termijn van 6-8 weken. Nadat partijen hierover op 19 juli 2019 overleg voerden, heeft Lehmann hem hiervoor per e-mail dezelfde dag een voorstel gedaan. Ofschoon partijen uitvoerig overleg hebben gevoerd over (onder meer) dit voorstel en in verband hiermee op 28 augustus en 15 oktober 2019 mediation bijeenkomsten hebben plaatsgevonden, heeft dit niet tot werkhervatting geleid. Vanaf omstreeks november 2019 tot en met januari 2020 heeft [verweerder] te kampen gehad met een terugval, zodat er, vanwege zijn gezondheid, gedurende die periode geen mogelijkheden waren om met de re-integratie een begin te maken. Op verzoek van Lehmann heeft (de arbeidsdeskundige van) het UWV op 18 december 2019 geoordeeld dat de re-integratie-inspanningen (tot dan toe) voldoende waren geweest. In februari 2020 oordeelde de bedrijfsarts dat [verweerder] weer benutbare mogelijkheden heeft. Op zijn advies heeft Lehmann met het oog op de re-integratie van [verweerder] een arbeidsdeskundige ingeschakeld. In zijn rapportage d.d. 10 maart 2020 is onder meer vermeld:
1. Is werknemer geschikt voor zijn eigen werk bij de werkgever.
- Nee, ik acht werknemer op dit momentarbeidsongeschiktvoor zijn eigen functiein de volle omvang.
2. Indien de eerste vraag met nee wordt beantwoord, zijn er dan mogelijkheden om deze functie passend te maken?
- Ja gedeeltelijk, werknemer kan starten met re-integratie activiteiten in eigen aangepast werk. Re-integratie spoor 1 kan er als volgt uitzien:
Startgesprek met coach, werknemer en leidinggevende
Bespreken start van werkzaamheden: wanneer, hoeveel uur per week en welke werkzaamheden.
Wederzijdse verwachtingen op papier zetten en monitoren.
Uren kunnen in overleg tijdcontingent opgebouwd worden.
3. Indien eigen functie ongeschikt is en er geen aanpassingen mogelijk zijn, zijn er andere functies bij de eigen werkgever die de werknemer kan uitoefenen?
- Er zijn geen andere passende functies binnen de organisatie.
4. Indien er geen andere passende functies bij eigen werkgever worden aangetroffen, zijn er dan beroepen of beroepsrichtingen aan te geven die wel geschikt zijn voor werknemer?
- Ja, er zijn Re-integratie mogelijkheden op spoor 2. Per begin april wordt er gestart met een re-integratietraject spoor 2.
In het spreekuurverslag d.d. 21 april 2020 van de bedrijfsarts is met betrekking tot [verweerder] onder meer het volgende vermeld:
Stand van zaken:
De professionele behandeling is afgerond.
Medisch geen nieuwe inzichten te melden.
Hij werkt nog niet.
Conclusie:
Er is sprake van benutbare mogelijkheden.
(…)
Advies:
Advies is de re-integratie vorm te geven conform arbeidsdeskundig onderzoek en advies. Aan werknemer heb ik gewezen op de mogelijkheid van een deskundigen oordeel omdat hij zich niet kan vinden in het arbeidsdeskundig onderzoek en advies (met name de te ondernemen re-integratie inspanningen in spoor 1 naast spoort 2).
Op 24 april 2020 heeft de Arbodienst een afspraak gemaakt voor 14 mei 2020 voor overleg over het opstarten van het re-integratietraject conform het advies van de arbeidsdeskundige. Dit gesprek heeft plaatsgevonden. De door Lehmann ingeschakelde re-integratie coach heeft aan dit gesprek deelgenomen. [verweerder] meldt tijdens dit gesprek dat hij volledig arbeidsgeschikt is. Lehmann neemt tijdens dit gesprek het standpunt in dat [verweerder] zijn werkzaamheden bij haar in spoor 1 moet gaan hervatten door middel van urenopbouw en coaching, een en ander zoals de arbeidsdeskundige heeft geadviseerd. Op 20 mei 2020 heeft Lehmann hem een urenopbouw-schema verstrekt dat voorzag in de start van de werkzaamheden op 25 mei 2020 met vijf uur per dag gedurende vijf dagen per week van 13.00 uur tot 18.00 uur. Met ingang van 25 mei 2020 is [verweerder] volgens dit schema weer gaan werken. Van de inspanningen van [verweerder] heeft Lehmann (de als productie 9 aan het verzoekschrift gehechte) evaluatieverslagen gemaakt en aan hem toegezonden. Op 5 juni 2020 heeft Lehmann geconcludeerd dat de herintreding van [verweerder] in spoor 1 was mislukt. Bij brief d.d. 5 juni 2020 heeft Lehmann hem opgeroepen om op 12 juni 2020 overleg met haar te voeren over het (verder) opstarten van zijn re-integratie in spoor 2. [verweerder] is toen niet verschenen. Op verzoek van [verweerder] heeft de deskundige van het UWV in haar rapportage d.d. 14 augustus 2020 het volgende overwogen:
Cliënt is een transportplanner die in november 2018 wegens medische klachten is uitgevallen. Na effectieve behandeling acht hij zich vanaf 14-05-2020 geschikt voor zijn functie. Zijn werkgever deelt deze mening niet.
Cliënt acht zich geschikt voor zijn functie omdat zowel mentaal als fysiek geen belemmeringen meer ervaart. Alle gegevens van anamnese, onderzoek, informatie bedrijfsarts kom ik tot de conclusie dat cliënt op datum geschil 14-05-2020 geen belemmeringen voor arbeid had en derhalve niet arbeidsongeschikt was op grond van ziekte.
In zijn Actueel oordeel d.d. 26 augustus 2020 heeft de bedrijfsarts met betrekking tot [verweerder] onder meer het volgende geschreven:
Ik heb werknemer op 18-8-2020 voor het laatst op het spreekuur gezien en gesproken op verzoek van de werkgever voor het opstellen van een actueel oordeel en een medisch verslag. Concluderend is medisch gezien geen wijzingen t.o.v. de situatie ten tijde van deskundigen oordeel bij uwv. Er zijn geen lopen behandeltrajecten meer of curatieve afspraken. Er zijn geen medische beperkingen voor uitvoering van werkzaamheden. (…) Daarnaast vraagt werkgever advies hoe verder om te gaan met de re-integratie om weer een goed voortgang in te krijgen. In dit overleg(met de werkgever, op 19 augustus 2020)
heeft de bedrijfsarts zijn visie en suggestie gegeven, namelijk: Dat werknemer weleens waar medisch gezien 100% geschikt is voor werk, maar ik kan mij voorstellen dat werkgever enige reserve heeft bij zijn volledige hersteld melding per 14-5-2020. De reden is dat de werknemer in de praktijk (nog) niet echt volledig belast is geweest om een goed indruk te krijgen over zijn duurzaam belastbaarheid en zijn productiviteit om een 100% herstelmelding te legitimeren. Derhalve heeft de bedrijfsarts als tussenoptie gesuggereerd om bv een periode van 4-6 weken de werknemer per heden volledig in eigenwerk te belasten om bij wijze proef zijn duurzaam belastbaarheid in de praktijk uit te testen. Na deze periode met elkaar te evalueren en vervolgens met elkaar beargumenteerd en onderbouwd de conclusie te trekken of hij al dan niet volledig hersteld gemeld kan worden voor zijn eigenwerk. Deze optie is door de bedrijfsarts gesuggereerd met als doel weer een goede voortgang in het re-integratie traject te krijgen aangezien dit (weer) vast dreigt te lopen. De bedrijfsarts zou deze optie zorgvuldigheidshalve ook nog met werknemer bespreken. Daartoe was op 25-8-2020 een telefonische afspraak met werknemer ingepland. Ik heb werknemer 3x gebeld maar kreeg geen gehoor.
Op 29 augustus 2019 en 26 februari 2020 heeft [verweerder] aan Lehmann voorstellen gedaan strekkende tot de beeindiging van hun arbeidsovereenkomst. Op of omstreeks 15 oktober 2019 heeft Lehman aan [verweerder] een soortgelijk voorstel gedaan. Geen van deze voorstellen is geaccepteerd. Als vaststaand wordt tenslotte aangenomen dat [verweerder] ten tijde van het indienen van het ontbindingsverzoek volledig arbeidsgeschikt was.
2.7
Uit de vaststaande feiten blijkt dat partijen vanaf juli 2019 tot in oktober 2019 pogingen hebben ondernomen om een aanvang te maken met de re-integratie van [verweerder] .
Over het voorstel dat Lehmann hem daartoe op 19 juli 2019 heeft gedaan (het urenopbouwplan) hebben zij, ondanks de inzet van een mediator, geen overeenstemming bereikt. Het is aannemelijk dat daarover vooral geen overeenstemming kon worden bereikt omdat [verweerder] bevreesd was dat de uitvoering van het voorstel d.d. juli 2019 opnieuw zou kunnen leiden tot zijn uitval. Dat dit daartoe zou hebben geleid, staat niet vast, ofschoon zijn uitval in of omstreeks november 2019 daar wel aanknopingspunten voor biedt. Feiten en omstandigheden die tot de conclusie moeten leiden dat de mislukking van de re-integratie van [verweerder] in de periode vanaf juli 2019 tot in oktober 2019 is te wijten aan Lehmann, zijn echter niet gebleken. Lehmann heeft in die periode naar behoren getracht om [verweerder] te re-integreren. Feiten en omstandigheden die tot de conclusie moeten leiden dat [verweerder] zich in de zojuist genoemde periode (ernstig) verwijtbaar heeft gedragen, zijn evenmin gebleken.
2.8
Uit de vaststaande feiten blijkt dat de bedrijfsarts in februari 2020 heeft geoordeeld dat [verweerder] weer benutbare mogelijkheden had, dat Lehmann met het oog op zijn re-integratie het advies heeft ingewonnen van een arbeidsdeskundige, dat Lehmann hem conform dat advies (het advies d.d. 20 mei 2020) een urenopbouw-schema heeft verstrekt dat voorzag in de start van het werk op 25 mei 2020, met vijf uur per dag gedurende vijf dagen per week van 13.00 uur tot 18.00 uur, en dat [verweerder] tijdens het overleg dat partijen daarover op 24 mei 2020 hebben gevoerd, heeft gemeld dat hij weer volledig arbeidsgeschikt was en dus weer hele dagen kon komen werken. Uit de vaststaande feiten volgt verder dat Lehmann desondanks aan het advies van de arbeidsdeskundige heeft willen vasthouden. Het conflict dat daarover is ontstaan, is niet beheersbaar gebleken. Dit leidt tot de conclusie dat de relatie tussen partijen in de loop der tijd (vanaf juli 2019) zodanig verstoord is geraakt dat deze, nu niet is gebleken dat [verweerder] herplaatsbaar is, in redelijkheid moet gaan eindigen per, rekening houdende met de tussen partijen geldende opzegtermijn van drie maanden en de duur van deze procedure, de hierna te noemen datum (artikel 7:669 lid 3 sub g BW). De stelling van [verweerder] , dat de beëindiging van het dienstverband te wijten is aan Lehmann, is niet juist. Lehmann heeft zich op 24 mei 2020 in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat [verweerder] zijn werkzaamheden diende te beginnen volgens het toentertijd besproken urenopbouw-schema. Zij heeft dit standpunt mogen innemen niet alleen omdat dit in lijn was met het advies van zowel de arbeidsdeskundige als de bedrijfsarts (hun adviezen d.d. 10 maart 2020 en 21 april 2020), maar ook omdat [verweerder] , na de mededeling van de bedrijfsarts in juli 2019, dat hij kon starten met zijn re-integratie, in de periode vanaf omstreeks november 2019 tot februari 2020 opnieuw niet belastbaar was gebleken. Het was aldus, mede in aanmerking nemende dat [verweerder] gedurende een periode circa 1,5 jaar geen deel meer had genomen aan het arbeidsproces, verstandig beleid om de belastbaarheid van [verweerder] te testen, door hem volgens het op 24 mei 2020 besproken urenopbouw-schema een aanvang te laten maken van zijn werkzaamheden. Van belang hierbij is ook dat niet valt in te zien dat die aanpak in enigerlei opzicht in het nadeel was van [verweerder] . De werkzaamheden die hij vanaf 25 mei 2020 in de middaguren is gaan uitvoeren waren, zoals tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak is gebleken, de werkzaamheden die hij normaliter in de middag pleegde uit te voeren (de administratieve afwerking van de in de ochtend geplande transporten). Het feit dat de deskundige van het UWV achteraf, op 14 augustus 2020, heeft geoordeeld dat [verweerder] op 14 mei 2020 volledig arbeidsgeschikt was, leidt niet tot een andere afweging, omdat daarmee niet vast staat dat [verweerder] vanaf 25 mei 2020 dadelijk – zonder ingroei – duurzaam volledig belastbaar was, zonder dat dit binnen afzienbare tijd tot opnieuw een ziekmelding zou gaan leiden.
2.9
Wegens de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst heeft [verweerder] aanspraak op de betaling van de transitievergoeding. Dat is alleen anders indien de beëindiging van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] . Daarvan is ten deze geen sprake. Tussen partijen is niet in discussie dat de transitievergoeding in dit geval € 26.860,= bruto bedraagt. Dit bedrag wordt daarom toegewezen. Voor de toewijzing van de overige bedragen waarop [verweerder] aanspraak maakt, is blijkens het vorenstaande geen plaats. Het verzoek met betrekking tot de eindafrekening is op na te melden wijze wel toewijsbaar.
2.1
[verweerder] is de partij die bij deze beschikking voor het grootste deel in het ongelijk wordt gesteld. Hij wordt om die reden veroordeeld in de kosten van de procedure.

3.De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen en bepaalt dat deze eindig op 1 januari 2021;
veroordeelt Lehmann om aan [verweerder] te betalen de transitievergoeding ad € 26.860,= bruto;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van de procedure, welke kosten aan de zijde van Lehmann tot op heden worden vastgesteld op een bedrag ad € 844,00, waarin begrepen een bedrag ad € 720,= voor salaris gemachtigde;
veroordeelt Lehmann om een correcte eindafrekening te doen per datum einde dienstverband waarin in elk geval de vakantietoeslag en de opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen worden betrokken;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Nijenhuis, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2020.