ECLI:NL:RBDHA:2020:13276

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
09/219169-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met een mes in het gezicht

Op 23 december 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 27 augustus 2020 in Noordwijk het slachtoffer zwaar heeft mishandeld door hem met een mes in het gezicht te steken. Het slachtoffer heeft hierdoor ernstig letsel aan zijn bovenlip opgelopen, wat heeft geleid tot een aanzienlijk en hoogstwaarschijnlijk blijvend litteken. De rechtbank heeft het letsel als ernstiger dan middelzwaar gekwalificeerd en oordeelt dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van acht maanden niet in verhouding staat tot de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer. De rechtbank heeft daarom een gevangenisstraf van tien maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

De rechtbank heeft de verdachte, die bijgestaan werd door zijn raadsman, gehoord tijdens de terechtzitting op 11 december 2020. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en heeft een gevangenisstraf van acht maanden geëist. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en op basis van de bewijsmiddelen geconcludeerd dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij beoordeeld en heeft geoordeeld dat de benadeelde partij recht heeft op een schadevergoeding van € 3.000,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen, met de mogelijkheid van gijzeling indien de betaling uitblijft.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/219169-20
Datum uitspraak: 23 december 2020
Tegenspraak

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

[geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ),
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, HvB Maatschapslaan, te Alphen aan den Rijn.

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 11 december 2020.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.W.J. de Water, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. P. de Jonge heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft hij verzocht de vordering van de [slachtoffer] volledig toe te wijzen vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 27 augustus 2020 te Noordwijk aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snee/scheur in het gezicht (bovenlip), althans aangezichtsletsel, heeft toegebracht door met een mes, althans scherp of puntig voorwerp te steken/snijden/prikken, althans die [slachtoffer] te slaan/stompen met zijn hand (met daarin -vastgeklemd/vastgehouden- een mes en/of scherp of puntig voorwerp);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 augustus 2020 te Noordwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
(hem) met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp (in het hoofd/gezicht) heeft gestoken/gesneden/geprikt, althans die [slachtoffer] te slaan/stompen met zijn hand (met daarin -vastgeklemd/vastgehouden- een mes en/of scherp of puntig voorwerp) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 27 augustus 2020 te Noordwijk [slachtoffer] heeft mishandeld door met een mes, althans scherp of puntig voorwerp hem in het hoofd/gezicht te steken/snijden/prikken, althans die [slachtoffer] te slaan/stompen met zijn hand (met daarin -vastgeklemd/vastgehouden- een mes en/of scherp of puntig voorwerp).

De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

De bewezenverklaring

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen – elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op 27 augustus 2020 te Noordwijk aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snee in het gezicht (bovenlip), heeft toegebracht door met een mes te steken/snijden.

De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
De verdachte heeft het slachtoffer zwaar mishandeld door hem met een mes in zijn gezicht te steken/snijden. Hierdoor heeft het slachtoffer ernstig letsel aan zijn bovenlip opgelopen, hetgeen heeft geresulteerd in een aanzienlijk litteken op zijn bovenlip. Dit letsel is hoogstwaarschijnlijk blijvend waardoor het slachtoffer voor het leven is getekend en zal blijven worden herinnerd aan deze gebeurtenis. Bovendien vond dit geweldsdelict in het openbaar plaats. Bij omstanders die hiermee werden geconfronteerd, moet dit gevoelens van angst en onveiligheid teweeg hebben gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom op dit feit alleen worden gereageerd met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte, gedateerd 10 november 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Hierin is als uitgangspunt voor het toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) een gevangenisstraf van zeven maanden vermeld en voor het toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) een gevangenisstraf van een jaar. De rechtbank merkt het letsel van het slachtoffer in deze zaak aan als ernstiger dan middelzwaar, omdat het gaat om een groot en hoogstwaarschijnlijk blijvend litteken in het gezicht, maar niet als zeer zwaar, waarbij moet worden gedacht aan levensbedreigend letsel.
Naar het oordeel van de rechtbank komen de ernst van het bewezen verklaarde en gevolgen daarvan voor het slachtoffer onvoldoende tot uitdrukking in de door de officier van justitie gevorderde straf. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht, passend en geboden is.

De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank is van oordeel dat is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. Gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 3.000,- als vergoeding voor immateriële schade, naar billijkheid toewijsbaar. De grondslag hiervoor is artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, waarin is neergelegd dat recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen bestaat in geval van lichamelijk letsel. Het gaat dus niet om een vergoeding voor geestelijk letsel, zodat voor het kunnen toewijzen van deze vordering, anders dan de raadsman heeft aangevoerd, reeds daarom niet is vereist dat de benadeelde partij een in de psychiatrie erkend ziektebeeld heeft.
De rechtbank zal tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 augustus 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade op die datum is ontstaan.
Nu de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 augustus 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten oordeelt de rechtbank dat kosten van rechtsbijstand in aanmerking komen voor vergoeding op grond van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering. Een redelijke toepassing van deze bepaling brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De kosten worden aan de hand van het liquidatietarief begroot (zoals neergelegd in het document ‘Liquidatietarieven Kanton 2019’), uitgaande van de hoogte van de vordering, en bepaald op € 420,- (twee punten à € 210,-, waarvan één voor het opstellen en indienen van het voegingsformulier en één voor de behandeling ter zitting).

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:

zware mishandeling;

verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe voor een bedrag van
€ 3.000,-- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 augustus 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op
€ 420,--, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 augustus 2020 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.R. Glass, voorzitter,
mr. A.P. Sno, rechter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Wal-de Zoeten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2020.