ECLI:NL:RBDHA:2020:13312

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
AWB 20/4549
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om aan eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verstrekken. Eiser had op 4 juni 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van 7 mei 2020, waarin zijn bezwaar kennelijk ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de zaak vereenvoudigd behandeld zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser het griffierecht van €178,- niet binnen de gestelde termijn heeft betaald. Volgens artikel 8:41, vierde, vijfde en zesde lid, van de Awb is het beroep niet-ontvankelijk indien de betaling van het griffierecht uitblijft, tenzij er sprake is van een situatie waarin redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Eiser is op 10 juli 2020 per aangetekende brief herinnerd aan de betaling, maar tot op heden heeft de rechtbank geen betaling ontvangen.

De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat eiser niet heeft voldaan aan de betalingsverplichting. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken verzet aan te tekenen tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 20/4549
V-nummer: [#]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam], eiser,
[gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 7 mei 2020 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser tegen de weigering om aan hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel arbeid als zelfstandige (start up) te verstrekken kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft 4 juni 2020 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb wordt van de indiener van een beroepschrift griffierecht geheven. Voor eiser is het griffierecht vastgesteld op €178,-.
2. De griffier stelt een termijn voor de betaling van het griffierecht. Als binnen deze termijn geen betaling heeft plaatsgevonden, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Dit volgt uit artikel 8:41, vierde, vijfde en zesde lid, van de Awb.
3. Bij aangetekende brief van 10 juli 2020 is eiser eraan herinnerd dat hij nog niet had voldaan aan de uitnodiging om het griffierecht te betalen en is hem verzocht om binnen vier weken alsnog tot betaling over te gaan.
4. Uit informatie van PostNL blijkt dat op 14 juli 2020 de aangetekende brief door de gemachtigde van eiser in ontvangst is genomen.
5. Tot op heden heeft de rechtbank van eiser geen betaling van het griffierecht ontvangen. Het is de rechtbank niet gebleken dat dit niet aan eiser is toe te rekenen.
6. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 november 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.