ECLI:NL:RBDHA:2020:13318

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
AWB 20/2993
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan over de intrekking van een verblijfsvergunning en het opleggen van een inreisverbod aan eiseres. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 29 mei 2018 de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken met terugwerkende kracht tot 3 mei 2017 en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Eiseres had eerder beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij de rechtbank op 26 maart 2020 het beroep tegen het inreisverbod gegrond verklaarde, maar het beroep voor het overige ongegrond verklaarde. Na een nieuw besluit van de staatssecretaris op 7 april 2020, waarin het bezwaar tegen het inreisverbod kennelijk ongegrond werd verklaard, heeft eiseres opnieuw beroep ingesteld.

De rechtbank heeft in deze uitspraak de argumenten van eiseres beoordeeld, waaronder de stelling dat het inreisverbod een schending oplevert van artikel 8 van het EVRM, en dat er medische klachten zijn die aanleiding zouden moeten geven om van het inreisverbod af te zien. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de door eiseres aangevoerde omstandigheden in zijn beoordeling heeft betrokken, maar dat er geen reden is om af te zien van het inreisverbod. De rechtbank concludeert dat de medische klachten van eiseres in het land van herkomst behandeld kunnen worden en dat de persoonlijke en sociale banden die eiseres in Nederland heeft opgebouwd, niet voldoende zijn om het inreisverbod te rechtvaardigen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en geeft aan dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan zonder zitting op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 december 2020, en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/2993
V-nummer: [#]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2018 heeft verweerder de aan eiseres verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2] (referent)’ ingetrokken met terugwerkende kracht tot 3 mei 2017. Daarnaast is tegen haar een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaar.
Bij uitspraak van 26 maart 2020 heeft deze rechtbank [1] het daartegen door eiseres ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het uitvaardigen van een inreisverbod, gegrond verklaard. Het beroep is voor het overige ongegrond verklaard.
Bij beschikking van 7 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder opnieuw beslist op het bezwaar tegen het inreisverbod en het bezwaarschrift kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk af te doen.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
In de uitspraak van 26 maart 2020 heeft de rechtbank het besluit over het inreisverbod wegens een motiveringsgebrek vernietigd. Verweerder was in het besluit niet nader ingegaan op de door eiseres aangevoerde individuele omstandigheden tegen oplegging van het reisverbod.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de door eiseres aangevoerde medische klachten, de brief van de huisarts en de doorverwijzing naar een psycholoog onvoldoende zwaarwegende omstandigheden zijn om af te zien van het opleggen van een inreisverbod. Verweerder stelt dat niet is aangetoond of gebleken dat de aangevoerde medische klachten niet in het land van herkomst van eiseres behandeld kunnen worden. Verweerder merkt daarnaast op dat niet wordt ingezien waarom het gestelde huiselijk geweld, waar eiseres voornamelijk in Nederland mee te maken heeft gekregen, zou moeten leiden tot het afzien van een inreisverbod aan eiseres om het grondgebied van de Europese Unie te betreden.
Het beroep op het arrest Altun [2] slaagt niet omdat dit arrest op een andere situatie ziet. Verder is er geen sprake van schending van artikel 8 van het EVRM [3] .
4. Eiseres voert aan dat het arrest Altun wel degelijk van belang is voor de vraag of een inreisverbod achterwege had moeten blijven. Verder levert het inreisverbod wel een schending op van artikel 8 van het EVRM. Ook de medische klachten die zijn veroorzaakt door het huiselijke geweld leveren zwaarwegende omstandigheden op om af te zien van het inreisverbod.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Beoordeeld moet worden of verweerder in de individuele omstandigheden van eiseres aanleiding had moeten zien om af te zien van een inreisverbod [4] .
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit de door eiseres aangevoerde omstandigheden dat zij stelt gedurende haar huwelijk slachtoffer te zijn geweest van huiselijk geweld en medische klachten heeft, kenbaar bij de beoordeling heeft betrokken.
Met verweerder is de rechtbank van mening dat niet is gesteld of gebleken dat de door eiseres aangevoerde medische klachten niet in het land van herkomst behandeld kunnen worden. Ook valt niet in te zien waarom het feit dat eiseres inmiddels is gescheiden van haar ex-partner, een reden is om af te zien van een inreisverbod.
6. Verweerder heeft ook terecht overwogen dat het arrest Altun niet ziet op deze zaak waarin het alleen gaat om het opleggen van een inreisverbod. In voornoemd arrest stond de vraag centraal of een verblijfsvergunning onder bepaalde omstandigheden kan worden ingetrokken. Dat is een gepasseerd station, nu tussen partijen in rechte vaststaat dat de verblijfsvergunning van eiseres is ingetrokken.
Van schending van artikel 8 van het EVRM door het opleggen van het inreisverbod is ook geen sprake. De enkele, niet nader onderbouwde, stelling van eiseres dat zij persoonlijke, sociale en economische banden in Nederland heeft opgebouwd is, daartoe onvoldoende. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat zij het grootste deel van haar leven in Marokko heeft gewoond en geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat het voor eiseres onmogelijk is haar recht op gezinsleven en privéleven in Marokko uit te oefenen.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken en bekendgemaakt op 1 december 2020
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak 26 maart 2020, AWB 19/4256.
2.Hof van Justitie van de Europese Unie, 18 december 2008, C-337/07.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Artikel 66a, achtste lid van de Vreemdelingenwet 2000.