Op 13 februari 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voortzetting van een crisismaatregel voor een betrokkene, geboren in 1947. De officier van justitie had op 10 februari 2020 een verzoek ingediend tot verlenging van de crisismaatregel, die oorspronkelijk op 7 februari 2020 was opgelegd. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op 13 februari 2020 gehouden, waarbij de betrokkene, haar advocaat, de behandelend arts en een sociaal psychiatrisch verpleegkundige aanwezig waren.
De betrokkene verklaarde dat zij geëmotioneerd was en dat haar eerdere uitlatingen over suïcide niet serieus bedoeld waren, maar een noodkreet vormden. Ze gaf aan dat ze nu inzicht heeft in haar problemen en bereid is om deze aan te pakken. De behandelend arts bevestigde dat de betrokkene voor opname eenzaam en wanhopig was, met als gevolg slechte zelfzorg en gewichtsverlies. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, waaronder levensgevaar en de noodzaak voor medicatie en medische controles.
De rechtbank oordeelde dat verplichte zorg noodzakelijk was, omdat de betrokkene zich verzet tegen zorg en eerder opname en behandeling had geweigerd. De rechtbank verleende een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor een periode van drie weken, met specifieke maatregelen zoals het toedienen van medicatie en het verrichten van medische controles. De beschikking werd gegeven door mr. I. Zetstra, met mr. B.T.E. Groenendijk-Muller als griffier, en is vastgesteld op 20 februari 2020. Tegen deze beschikking staat cassatie open.